Legnica (plaats): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 18:
 
==Geschiedenis==
In de 11de eeuw was Legnica eenhet residentiecentrum van eende SilezischeTrebowanen die onder een hertog uitvan de Poolse [[Piastenpiasten]]dynastie leefden, een geslacht waartoe alle PoolseSilezische hertogen behoorden en zij hun (Poolse} koning kozen. Als residentie wordt Legnica voor het eerst in 1175 genoemd. Als bewoners van de markt- en overslagplaats bijworden dedan residentie worden Polen,ook Joden en Duitsers genoemdvermeld. Een voortdurende onderlinge strijd tussen de hertogen verzwakte het Poolse koningschap en de hertogen verzelfstandigden zich in eigen hertogdommen. In 1241 voerden de Silezische hertogen, in het nabije [[Legnickie Pole]] ([[Wahlstatt]]) slag tegen de [[Mongolen]] (de zogenaamde [[Gouden Horde]]), die vanuit het oosten binnendrongen en de [[Oekraïne]] en het zuiden van Polen brandschatten en beroofden. Deze ([[Slag bij Liegnitz (1241)|Slag bij Liegnitz]]) was van belang voor geheel Midden-Europa. ZijDe [[Mongolen]] trokken zich weer terug omdat zij niet op gebiedsgewin maar op buit uit waren. DuidelijkOverigens werd duidelijk dat er op onvoldoende onderlinge steun wasgerekend kon worden en de Silezische hertogen wendden zich naar het westen om daar steun te zoeken bij vorsten in het [[Duitse Rijk]], vooral door in Duitse vorstengeslachten huwelijkspartners te zoeken. De Liegnitzer hertog Boleslaw II liet na 1242 de afgebrande houten burcht en de stad opnieuw in steen aanleggen volgens Duits (Maagdenburger) stadsrecht en trok handwerkers en handelaren uit [[hertogdom Saksen (1180-1296)|Saksen]] en [[Landgraafschap Thüringen|Thüringen]] aan, die volgens Duits (Maagdenburger) stadsrecht hun bestuur mochten regelen.
 
De stad Liegnitz breidde zich in omvang uit en kreeg het recht op het slaan van een eigen munt. Scholen met bovenregionale betekenis en een aantal kloosters werden opgericht. De stad ontwikkelde zich tot de tweede in grootte van Silezië, na [[Breslau]]. De Silezische hertogen wisselden van soeverein heer, in 1327, door zich als leenmannen te voegen onder het gezag van de koning van [[Bohemen (hoofdbetekenis)|Bohemen]], een koning in het [[Duitse Rijk]]. Formeel moest de Poolse koning zijn gezagsverlies in 1355 erkennen. Toen de laatste Liegnitzer hertog in 1419 was gestorven en zijn erfenis in een strijd terechtkwam tussen vermeende erfgenamen speelde de stad ook als partij een belangrijke rol. Zij steunde de keuze van een nieuwe naburige hertog in 1453: Johann von [[Brzeg|Brieg]] en [[Wołów (Wołowski)|Wohlau]]. Al vroeg, in 1522, werd de [[luthers]]e reformatie in stad en hertogdom ingevoerd. Na een eeuw kwam een einde aan de bloeiperiode. De [[Dertigjarige Oorlog]] veroorzaakte toen zodanige verwoestingen dat het inwonertal terugliep tot 2.500, een derde van het eerdere aantal.
 
In 1526 was het [[koninkrijk Bohemen]] in handen van het [[Huis Habsburg (hoofdbetekenis)|Huis Habsburg]] gekomen. Het werd nu deel van de Oostenrijkse provincie [[Silezië]] en de Silezische hertogen werden leenmannen van de Habsburgers, die erfelijke Boheemse koningen en Duitse keizers waren. De stad werd militair steunpunt met moderne fortificaties en kreeg te herhaaldelijk te lijden van epidemieën mede ten gevolge van de legering van militairen. De hertogen van Liegnitz-[[Brzeg|Brieg]]-[[Wołów (Wołowski)|Wohlau]] gingen nauwe (huwelijks)banden aan met de keurvorsten van [[Mark Brandenburg|Brandenburg]] en [[Vorstendom Anhalt-Dessau (1606-1807)|Anhalt-Dessau]] om hun zelfstandigheid tegenover [[Huis Habsburg (hoofdbetekenis)|Habsburg]] te kunnen garanderen, met name in de uitoefening van het [[luthers]]e geloof. In 1675 stierf de laatste hertog Georg Wilhelm van Liegnitz-Brieg-Wohlau zonder een opvolger na te laten. Hij was de laatste telg uit de piastendynastie in Silezië. De leensheerlijkheid van hertogdom en stad werden opgeheven en een stadhouder – een ‘Landeshauptman’ – oefende nu namens de Habsburgse keizer het gezag uit.
 
De vrijheid van de [[luthers]]e landskerken werd ingeperkt; de [[Rooms-Katholieke Kerk]] kreeg kerkgebouwen terug en ontving bijzondere privileges. Een [[jezuïten]]college werd opgericht ten behoeve van het opnieuw katholiek maken van de bevolking. Kerken en kloosters werden in barokke stijl gerenoveerd. In 1742 wordt, na een langdurige oorlog tussen Oostenrijk en Pruisen, geheel [[Silezië]] door het [[koninkrijk Pruisen]] ingelijfd. Dit ontlastte weliswaar de lutherse bevolking van onderdrukking maar opende economisch nog lang geen nieuwe perspectieven voor de stad. De Pruisische regering legde zijn zwaartepunten elders. Een Oostenrijkse inval, in 1760, om het hertogdom te heroveren mislukte. In de [[Napoleontische tijd]] was de stad een Pruisische garnizoensplaats en moest ze deze bekostigen zonder er veel aan te verdienen. Enkele kloosters werden tot kazernes ingericht en nadat ze waren uitgewoond moesten ze worden afgebroken. Daarna werd Liegnitz een bestuurscentrum in de Pruisische provincie [[Neder-Silezië (provincie)|Neder-Silezië]]. De bevolking nam weer toe en als tussen 1844 en 1875 spoorwegverbindingen door Liegnitz worden aangelegd is dat dat ook de basis voor moderne industrialisering, met name in de vorm van machinefabrieken, en voor de oprichting van vakscholen. De bevolkingsontwikkeling geeft de groei aan: woonden in 1800 er na twee eeuwen van achteruitgang weer evenveel mensen (8.000) als in de 16de eeuw, in 1860 waren dat er dubbel zoveel, in 1880, en opnieuw in 1910 in welk jaar het bevolkingsaantal op 60.000 kwam. Tegelijk was in de religieuze en culturele verhoudingen sprake van stabiliteit. Sinds de reformatie was de getalsverhouding tussen katholieken en lutheranen een op vijf gebleven. Ook het etnische karakter bleef sinds de middeleeuwen hetzelfde; de bevolking gaf in 1910 aan voor meer dan 95% Duitstalig te zijn. Vlak voor de [[Tweede Wereldoorlog]] bleek de bevolking nog toegenomen te zijn tot 80.000.
 
Begin 1945 werd de stad door het Sovjet-leger bezet en dat ging gepaard met geringe verwoestingen. Daarna werd vrijwel de gehele bevolking, voor zover al niet gevlucht, door de Poolse autoriteiten die het gezag overnamen, op transport naar het westen afgevoerd en vervangen door Polen (zie [[Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog]]). De grotere monumentale huizen en openbare gebouwen en de kerken werden gespaard, zoals de [[luthers]]e Domkerk die aan de [[rooms-katholiek]]e kerk werd overgedragen, en waarin het prominente beeld van Maarten Luther aan de ingang werd vervangen door dat van de Maagd Maria. De stadssanering in de jaren zestig brak de kleinschalige binnenstad af. Woonflats kwamen ervoor in de plaats. Enkele straatwanden werden in de jaren negentig wel weer gereconstrueerd.
 
In 2005 telde de stad, na gebiedsuitbreidingen, 106.000 inwoners. Dat aantal stagneert sinds 1990.