Verraad van de onderduikers in het Achterhuis: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k /* verbeterd plus zich; wederk.ww. |
→Willem van Maaren (1895-1971): hhhhhhhhhhhhhhhhhh |
||
Regel 14:
De chef van het magazijn van [[Opekta]], Willem van Maaren,<ref>[http://www.annefrank.org/nl/Anne-Frank/Personen-overzicht/Willem-van-Maaren/ Personenoverzicht op website AnneFrank.org]</ref> had een onderzoekende aard. Hij toonde zich nieuwsgierig naar wat er zich in het achterhuis van het Opekta-pakhuis bevond. Hij werd betrapt op kleine diefstallen uit de magazijnen. De 'helpers' van de onderduikers voelden zich nooit zeker over Van Maarens betrouwbaarheid. Victor Kugler, [[Bep Voskuijl]] en [[Johannes Kleiman]] verdachten hem van het verraad, terwijl [[Miep Gies]] en Otto Frank er niet zeker van waren. Tijdens het in 1948 uitgevoerde onderzoek naar het verraad ontkende Van Maaren daarbij betrokken te zijn. Wel gaf hij toe vermoed te hebben dat er in het pand iets aan de hand was. Van Maaren, weinig geliefd in zijn omgeving, had geen Duitse of nazi-sympathieën. Van [[antisemitisme]] heeft hij, voor zover bekend, nimmer blijk gegeven. Dat zijn diefstallen de bewoners van het achterhuis en hun 'helpers' achterdochtig én angstig maakten, is begrijpelijk. De 'helpers' konden tijdens het onderzoek in 1948 geen feiten die op verraad wezen, aandragen. De recherche vond dat ook. Opmerkelijk is dat Van Maaren, na zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, zélf in verzet gaat met als gevolg dat hij geheel vrijgesproken wordt. Zou hij werkelijk de dader zijn geweest en (indirect) zeven doden op zijn geweten hebben, dan zou hij wel tevreden zijn geweest met de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Hij werd tot 1963 met rust gelaten. Toen werd hij opnieuw als verdachte gehoord, nadat [[Karl Silberbauer]] was ontdekt in [[Oostenrijk]]. Ook dit onderzoek leverde geen ondersteuning voor de aanname dat Van Maaren bij het verraad betrokken zou zijn. Op 4 november 1964 werd het dossier-Van Maaren door de Rijksrecherche gesloten en naar de officier van justitie gestuurd. In de begeleidende brief
Toch was niet iedereen van zijn onschuld overtuigd. Zo schreef Kugler nog in 1964 aan Miep Gies over Van Maaren: 'Het is erg genoeg de dood van 7 mensen op het geweten te hebben en schuldig te zijn aan de ellende van drie anderen gedurende bepaalden tijd'. Meer dan tien jaar later schreef Otto Frank in een brief dat Van Maaren niet vervolgd kon worden, 'Aangezien er geen bewijzen zijn.'
|