Schacht (mijnbouw): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k á → à
Regel 19:
Bij een vervoerschacht bevindt zich boven de schacht het schachtgebouw met een losvloer en de schachttoren of [[schachtbok]]. Hierin zijn de schachtwielen aangebracht waarover de kabels naar de liftkooien lopen. De kooien worden door de schacht op en neer bewogen door een ophaalmachine. Deze bevindt zich nabij de schacht op de begane grond in een apart gebouw, of boven in de schachttoren in een afzonderlijke ruimte. De ophaalmachine drijft een trommel, of een [[Koepesysteem|Koepeschijf]] aan, waarover de liftkabel loopt. De ophaalmachine wordt bediend door een machinist, door middel van belsignalen wordt hem duidelijk gemaakt hoe, en wanneer de liftkooien in beweging moeten komen. Zowel bovengronds op de losvloer als ondergronds op de laadplaatsen, worden de seinen voor de kooien bediend door een seingever.
 
Het overgrote deel van producten en materiaal wordt in mijnwagens geladen en in de liftkooi naar onderen of naar de oppervlakte vervoerd. Bij de ondergrondse laadplaats wordt de kooi met gevulde kolenwagens beladen. Op de losvloer worden deze van de kooi verwijderd en worden hiervoor lege wagens in de plaats gezet. De losvloer bevindt zich doorgaans zo’n 10 áà 15 meter boven het [[maaiveld]], waar eveneens een laad- en losplaats is ingericht. Personen- en kolenvervoer vindt plaats via de losvloer, evenals het meeste materiaalvervoer. Uitzonderlijk vervoer, van bijvoorbeeld lang materiaal, gebeurt gewoonlijk vanaf het maaiveld.
 
De schachtcapaciteit is sterk afhankelijk van de snelheid waarmee de liftkooien zich door de schacht bewegen. Tijdens het kolenvervoer kunnen de kooien een snelheid bereiken van 16 tot wel 20 meter per seconde (72 km per uur). Personenvervoer wordt uitgevoerd met een aanzienlijk lagere snelheid van maximaal 12 meter per seconde (ruim 43 km per uur). De kooi wordt hierbij aan de voor- en achterzijde door middel van schuif- of draaibare deuren afgesloten. Na afloop van het personenvervoer worden de deuren telkens verwijderd, kolenvervoer wordt uitgevoerd zonder afsluiting van de kooien.
Regel 33:
 
=== Luchtverversing ===
De schachten spelen een belangrijke rol bij de luchtverversing van een mijn, het zijn immers de enige toegangwegentoegangswegen die beschikbaar zijn voor het ventileren van de ondergrondse werken. Behalve voor de aanvoer van voldoende zuurstof voor de mijnwerkers, is een ongestoorde luchtverversing noodzakelijk voor de verdunning en afvoer van schadelijke en/of gevaarlijke gassen zoals [[Koolstofdioxide|koolzuurgas]] en [[methaan]]. Ook zal door een goede ventilatie de temperatuur van het gesteente worden verlaagd, zodat een draaglijk werkklimaat ontstaat. Om een ononderbroken luchtstroom mogelijk te maken, moeten bij elke mijn minstens twee schachten worden gedolven die met de oppervlakte in verbinding staan: namelijk één waardoor de verse lucht de mijn binnenstroomt, en een tweede waardoor de gebruikte lucht de mijn verlaat. Deze schachten, die uit veiligheidsoverwegingen op zijn minst 30 meter uit elkaar liggen, noemt men respectievelijk intrekkende- en uittrekkende schacht.
 
De luchtstroom wordt teweeggebracht door een hoofdventilator, die bovengronds nabij één van de schachten is opgesteld. Deze kan blazend of zuigend werken. In het eerste geval staat deze in verbinding met de intrekkende, en in het tweede geval met de uittrekkende schacht. Doorgaans wordt de voorkeur gegeven aan zuigende ventilatie. Doordat de hoofdventilator de gebruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er onderdruk met het gevolg dat de verse lucht door de intrekkende schacht wordt aangezogen.