Anchiornis: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 84:
De hand is langwerpig en langer dan de ellepijp. Het eerste middenhandsbeen is het kortste met ongeveer een derde van de lengte van het tweede middenhandsbeen. Het heeft bovenaan een scherpe richel aan de voorste buitenhoek, als de hand in [[supinatie]] gehouden wordt. Het tweede middenhandsbeen heeft een rechte schacht met beide uiteinden verbreed. De voorste onderste gewrichtsknobbel is groter dan de achterste. Het tweede middenhandsbeen is ongeveer even breed als het eerste maar het derde is veel smaller en iets korter zoals bij alle basale Paraves met uitzondering van ''[[Xiaotingia]]'' waar het even breed is. Het derde middenhandsbeen is bij sommige exemplaren ook opvallend gebogen. Het bovenste uiteinde ervan ie iets verdikt. Het eerste kootje van de eerste vinger is ongeveer even dik als het tweede middenhandsbeen maar heeft slechts 70% van de lengte daarvan. Het eerste kootje van de tweede vinger, dat een constante dikte heeft, is korter dan het licht gekromde en wat taps toelopende tweede kootje dat ongeveer even lang is als het eerste kootje van de eerste vinger. Het eerste en tweede kootje van de derde vinger zijn het kortste van de hand. Het derde kootje is langer dan de bovenste twee samen. De handklauwen zijn niet sterk gekromd en raken het bovenliggende kootje met het bovendeel van hun gewrichtsvlak. De eerste en tweede klauw zijn ongeveer even groot; de derde klauw is kleiner en platter. De klauwen hebben bovenaan hun gewrichtsvlak een lip voor de aanhechting van de pees van de strekkende spier zoals bij alle [[Pennaraptora]].
 
In het bekken is het [[darmbeen]] ongeveer half zo lang als het dijbeen. Het voorblad is recht afgeschuind en eindigt naar onderen in een kleine haak. Het eveneens afgeschuinde en even lange achterblad buigt iets naar beneden net als bij de dromaeosauriden. In de onderrand ervan is een horizontale uitholling voor de aanhechting van de ''[[Musculus caudofemoralis brevis]]''. De groeve voor de ''[[Musculus cuppedicus]]'' is breed en naar buiten geroteerd. Het aanhangsel voor het schaambeen is breder in zijaanzicht en steekt verder naar beneden uit dan dat voor het zitbeen, zoals bij vogels an troödontiden. Het plafond van het heupgewricht steekt naar binnen uit; naar buiten is er een duidelijke antitrochanter. Het recht naar beneden gerichte [[schaambeen]] heeft ongeveer 80% van de lengte van het dijbeen. De schacht ervan is gebogen. Deze is bovenaan overdwars afgeplat, met een ronde doorsnede in het midden en onderaan van voor naar achteren afgeplat. De schaambeenderen zijn over het onderste derde deel van hun lengte verbonden door een gesloten beenschort. De "voet" steekt alleen naar achteren uit, is dus van voren afgerond en van achteren plaatvormig, en heeft geen richel op de buitenste zijkant. Het zitbeen is opvallend kort met 30% van de lengte van het schaambeen. Het is sterk naar achteren gekromd en de ''processus obturatorius'' vormt een naar beneden gericht puntig uitsteeksel precies op het midden van de voorrand ervan, welke positie echter ook kan worden gezien als het uiterste punt van die voorrand. Schuin naar achteren is ook een scherpe punt. Bij ''Serikornis'' bevindt zich hier een vreemd draadvormig uitsteeksel, het enige kenmerk waarin dit taxon zich eenduidig van ''Anchiornis'' onderscheidt. Het onderscheid tussen ''Anchiornis'' en ''Aurornis'' bestaat uit een haakvormige voorste punt. Het zitbeen heeft bovenaan twee even lange takken naar het schaambeen en het darmbeen. Het buitenste zijvlak van het zitbeen is plat. De achterrand van het zitbeen is glad, zonder hoog uitsteeksel.
Het zitbeen is sterk naar achteren gekromd en de ''processus obturatorius'' vormt een uitsteeksels precies op het midden van de voorrand ervan.
 
Het onderste uiteinde van het tweede middenvoetsbeen is ongeveer even breed als dat van het derde middenvoetsbeen.