Brandspuit: verschil tussen versies
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting |
+links en enkele aanvullingen |
||
Regel 3:
[[Bestand:Stoomspuit Cerberus van de Amsterdamse Brandweer.jpg|{{largethumb}}|Stoomspuit Cerberus van de [[Amsterdam]]se Brandweer; circa 1900.]]
[[Bestand:Hellevoetsluis - Nationaal Brandweermuseum - stoomspuit Zeist.jpg|{{largethumb}}|Door paarden getrokken stoombrandspuit, gemeente Zeist.]]
De '''brandspuit''' is een apparaat dat een waterstraal produceert met als doel een [[Brand (vuur)|brand]] te [[Brandbestrijding|blussen]]. Met een brandspuit kan water hoger en dieper in een brandhaard worden gebracht dan wanneer men water rechtstreeks vanuit een emmer gooit.
== Geschiedenis ==
De allereerste brandspuiten
Het eerste Nederlandse [[octrooi]] op de brandspuit werd in [[1664]] verleend aan de Amsterdammers Pieck, Pomp en Van der Veere. Deze brandspuit is te vergelijken met een [[tobbe]] waarin een handpomp met een spuitmond eraan is bevestigd. De spuitmond staat onder een hoek van ongeveer 45 graden opgesteld om het water zo ver mogelijk te spuiten. Deze brandspuit leverde weliswaar een constante stroom water, maar had als nadelen dat hij met emmers gevuld moest worden en dat hij zo dicht bij de brandhaard moest worden gebracht dat zowel de bemanning als de brandspuit zelf gevaar liepen te worden geraakt door vonken, brandende brokstukken en puin.
[[Jan van der Heyden]] en zijn broer Nicolaas hebben de brandspuit in [[1672]] verbeterd door er een 'zuigpomp' en lederen
Al kort na de invoering deze verbeteringen werden de zuigpomp en de brandspuit gecombineerd tot een enkel apparaat. De dubbele pompwerking had een "dood" moment tot gevolg, halverwege de slag. Om dit op te vangen werd al snel een extra drukvat aangebracht. Met de daarin opgebouwde druk werd de waterstraal gevoed tijdens het dode moment van de pomp, waardoor de spuit een constante waterstraal produceerde. Op deze vinding verkregen de gebroeders van der Heyden in [[1677]] patent.
De spuit, die aanvankelijk naar de brand werd gedragen, werd al snel voorzien van [[Wiel (voortbeweging)|wielen]]. Volgens Jan van der Heyden moesten deze geheel van hout zijn, omdat ijzeren banden op de straatstenen zouden vonken waardoor de brandspuit zelf een brand zou kunnen veroorzaken.
Rond 1780 werden de lederen slangen vervangen door slangen uit waterdicht gemaakte [[hennep]]vezels. Deze slangen moesten, net als de leren slangen, na gebruik te drogen worden gehangen.
Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werden brandspuiten niet meer op handkracht, maar door middel van een [[stoommachine]] en later een [[verbrandingsmotor]] aangedreven. De brandspuit zelf werd aanvankelijk nog door paarden getrokken, maar tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond uit de brandspuit geleidelijk de [[brandweerauto]] zoals wij die nu kennen.
{{commonscat|Historical firefighting equipment|Historische brandspuiten}}
|