Feodalisme: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Pietje2.0 (overleg | bijdragen)
Kukkie (overleg | bijdragen)
k Wijzigingen door Pietje2.0 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Kukkie
Regel 1:
Het '''feodalisme''' of de '''feodaliteit''' (van het [[Latijn]]se ''[[feudum]]'' of "[[leen (feodalisme)|leen]]") is het [[leenstelsel]] dat van de [[val van het West-Romeinse Rijk]] (ca. 500) tot de [[Franse revolutie]] (1789) in Europa heerste. De leenheer gaf gebieden in leen aan zijn leenmannen en kreeg in ruil hiervoor trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten.
 
De term ontstond als ''féodalité'' tijdens de Franse Revolutie en verwees toen naar de negatieve aspecten hiervan (onderdanigheid, ''[[droit divin]]''). [[Karl Marx]] gebruikte het begrip feodalisme om de productieverhoudingen aan te duiden die bestonden tussen de periode van de [[slavernij]] en de periode van het (vroege) [[kapitalisme]].
 
Er wordt wel een conceptueel onderscheid gemaakt tussen ''feodaliteit'' als politiek-juridisch stelsel van persoonlijke banden en ''feodalisme'' als productiewijze, maar de noties zijn nauw met elkaar verbonden.<ref>Jan Dumoulyn, “Dominante klassen en elites in verandering in het laatmiddeleeuwse Vlaanderen”, in: ''Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 5'' (2002) [https://books.google.nl/books?id=Rei1HF58t1sC&pg=PA74&dq=#v=onepage&q&f=false p. 74]</ref>
== Inleiding ==
Aanvankelijk werden de lenen door de [[koning (titel)|koning]] aan aanzienlijken - vooral uit het [[krijgsmacht|leger]] - voor een bepaalde tijd in bruikleen afgestaan. De leenman beloofde aan de koning onder ede (''[[foedus]]'') het gebied in zijn naam te regeren en hem bij te staan in geval van oorlog. De band tussen leenman en leenheer was tweezijdig: ze verzekerden zich van wederzijdse steun, trouw en zelfs zelfopoffering. Dat deze ideale, [[roman (literatuur)|romantische]] ridderlijkheid volstrekt niet met de realiteit overeen kwam, deed er weinig toe.
 
Er bestond een uitgebreid [[gewoonterecht]] dat de rechten en plichten van de [[leenheer]] (de vorst) en de [[leenman]] (de persoon die een gebied in beheer ontving) regelde. In [[West-Francië]] (grofweg het huidige Frankrijk) gingen in de loop van de negende eeuw veel edelen zich echter steeds onafhankelijker opstellen, zodat hun lenen feitelijk onafhankelijk werden en in de familie bleven. Door vererving (huwelijken met erfdochters) en oorlog werden lenen verenigd en hun heren machtiger. Het fenomeen breidde zich zodanig uit dat de koning hiertegen uiteindelijk niet meer kon optreden. Het door keizer [[Karel de Kale]] in [[877]] uitgevaardigde [[Capitulare van Quierzy]] gaf de erfelijkheid uiteindelijk een wettelijke basis.
 
In [[Oost-Francië]] (grofweg het huidige Duitsland) wisten de [[Liudolfingen|Ottonen]] de vererving van lenen tegen te houden, door bisschoppen te belenen. Ze verkregen dus wereldlijke macht of [[investituur]]. Pas in [[1037]] bevestigde [[keizer Koenraad II]] voor Italië het recht van erfelijkheid in de [[Constitutio de feudis]]. De beschuldiging van [[simonie]], vooral door [[paus Gregorius VII]], leidde tot de [[Investituurstrijd]]. Ze werd beëindigd door het [[Concordaat van Worms]] van [[1122]], een duidelijke aantasting van het gezag van de Duitse keizer. Hiervan maakten zijn leenmannen, de nominaal onderhorige graven en hertogen, dan ook misbruik door zich steeds onafhankelijker op te stellen. Ten slotte was het gezag van de keizer in de praktijk beperkt tot zijn persoonlijke eigendommen: zijn ''[[Hausmacht]]''.
 
De keten van lenen kon drie of meer trappen beslaan waarbij een leen in steeds kleinere lenen onderverdeeld geraakte.
 
== Oorsprong ==
[[Bestand:Rolandfealty.jpg|thumb|[[Roland (ridder)|Roland]] vouwt zijn handen ten teken van [[manschap]] aan [[Karel de Grote]]; uit een manuscript van een ''[[chanson de geste]]''.]]
De feodaliteit was gegroeid uit de [[standenmaatschappij]] van het late [[Karolingische rijk]]. De [[Frankische Rijk|Frankische]] koningen baseerden oorspronkelijk hun macht vooral op de jaarlijkse veldtochten . De strijders werden beloond met een deel van de gebiedsaanwinsten. Toen onder [[Karel de Grote]] alle begeerde gebieden ingelijfd waren, moest de koning een andere manier vinden om zijn edelmannen aan zich te binden. Bovendien was het rijk veel te groot geworden om het efficiënt te besturen. Wegens de primitieve [[communicatie]]middelen reisde hij noodgedwongen rond om zijn gezag af te kunnen dwingen en zijn belastingen ter plaatse "te consumeren", want veelal werden ze in natura voldaan. Hij had daarom plaatselijke vertegenwoordigers nodig: ambtenaren. Uit deze klasse ontstond de [[adel (klasse)|adel]]stand.
 
De centrale macht was allesbehalve groot. Grote delen van West-Europa waren van de vijfde tot de elfde eeuw vermoedelijk niet onderworpen aan enig staatsgezag, waardoor ze vreemd waren aan [[geweldsmonopolie]] en belastingen. Veel kleine boeren waren baas over eigen erf en dorpsgemeenschappen vaak zelfvoorzienend en zelfbesturend. Edelen hadden wel (feodale) verplichtingen tegenover de vorst of andere edelen, maar deze verplichtingen vloeiden eerder voort uit eigendom dan uit onderdanigheid.
 
De koningen na Karel de Grote verloren steeds meer aan macht en aanzien, vooral vanwege hun ontoereikende reactie op buitenlandse bedreigingen zoals de [[Vikingen]]. In de tijd van [[Hugo Capet]] was dit proces zo gevorderd dat sommige leenmannen rijker en machtiger waren geworden dan hun leenheer. De Franse koning beheerste toen slechts het leen rond [[Parijs]], het [[Île de France]]. In de eeuwen daarna trachtten de koningen geleidelijk aan hun verloren macht te herwinnen. Een van de methoden die ze daartoe gebruikten was het [[Ottoonse stelsel]]: [[bisschop]]pen belenen met land. Zo werden de [[kerkvorst]]en een onderdeel van het [[politiek]]e stelsel, met het voordeel dat het [[Salische Wet|Frankische erfrecht]] vanwege het [[celibaat]] niet toepasbaar was.
 
== De feodale maatschappij ==
[[Bestand:Cleric-Knight-Workman.jpg|thumb|220px|De drie standen]]
De feodaliteit was niet alleen een bestuurlijk systeem, het had ook een [[economie|economische]] betekenis. De leenman kreeg een gebied in leen, maar een deel van de opbrengsten van het leen kwam de leenheer toe. Het ging dan vooral om opbrengsten in natura (de oogst), want in grote delen van [[West-Europa]] was [[geld]] schaars geworden. Een leenman kon daardoor zijn leengoed veelal alleen nog ''nuttig'' maken door de directe opbrengst van zijn leengoed. Dat leidde tot de ontwikkeling van het [[hofstelsel]], met name in die gebieden waar geld nauwelijks nog een rol speelde.
 
Bij het hofstelsel verdeelde de leenman zijn leengoed in hoeves (saalgoederen) die voor hem uitgebaat werden. Ondergeschikten die een saalgoed in leen ontvingen, moesten dan een deel van hun opbrengst aan hun landsheer afstaan, en ook van hun eigen landgoederen als ze er hadden. Om zeker te zijn van voldoende opbrengst was de leenman afhankelijk van de inzet van zijn ondergeschikten. Hij streefde er daarom naar om zijn "boeren" te binden aan zijn "[[vroonhof|hof]]".
 
===Horigheid===
Boeren die zich onmogelijk los konden maken van deze leenband waren [[horige]]n. Zij maakten uiteindelijk in grote delen van Europa de meerderheid uit van de bevolking, zo ook in de kern van het oorspronkelijke [[Karolingen|Frankische rijk]]. Toch is het nooit uitgegroeid tot de algemene vorm van grondbewerking. In uitgestrekte gebieden in West-Europa was horigheid zeldzaam en bestond een meerderheid uit van oudsher vrije boeren. Dit was met name het geval in gebieden waar geld niet geheel was verdwenen, bijvoorbeeld [[Friesland in brede zin|Friesland]], waar het inkomen uit de [[veeteelt]] werd aangevuld met het verhandelen van het surplus.
 
Horigheid was overigens niet enkel een verplichting van de horige boer jegens de leenman. Ook de heer had verplichtingen jegens "zijn" horigen. Met name het verzekeren van rechtszekerheid en veiligheid en ook een zekere sociale zekerheid behoorden tot deze taken. De relatie horige-heer kon niet eenzijdig worden opgezegd en ging in beginsel over op een volgende generatie.
 
In sommige landen van Europa, bijvoorbeeld [[Polen]], ging het systeem zo ver dat er uiteindelijk een [[wet]] werd aangenomen dat iemand ofwel een heer over horigen was ofwel een horige onder een heer. Het werd daarmee onmogelijk om vrije boer te zijn.
 
===Lijfeigenschap===
Terwijl de horige in theorie het land dat hij bewerkte bezat, waren er ook niet-vrije boeren die géén eigendom hadden: de [[lijfeigene]]. Ook pure [[slavernij]] kwam sporadisch nog voor.
 
===Ridders===
Sommige niet-vrijen in dienst van hoge edelen of de koning slaagden erin na generaties op te klimmen tot een nieuwe adelstand, de [[ministerialen]] of de [[ridder (ruiter)|ridders]]. In tegenstelling tot de oude adel stamt dit ridderschap dus niet af van vrije boeren met eigen land, maar van niet-vrijen.
 
== Afbraak van de feodaliteit ==
Na het jaar 1000 fragmenteerde de macht steeds meer. Voordien hadden de [[vorst (heerser)|vorsten]] (bijvoorbeeld [[hertog]]en en [[graaf (titel)|graven]]) de macht van de koning [[usurpator|geüsurpeerd]], nu herhaalde dit proces zich op een lager niveau. Door de creatie van [[banheerlijkheid|banheerlijkheden]] of ''seigneuries banales'' verloren vorsten hun macht ten dele aan lokale kasteelheren, [[burggraaf|burggraven]] (''châtelains'') en [[baanderheer|banheren]]. Deze [[banale revolutie]] voltrok zich niet overal; vorstendommen zoals het [[graafschap Vlaanderen]] behielden een sterk centraal gezag, waardoor ze niet uiteenvielen.
 
Ook begonnen langzamerhand de steden, veelal gesticht in de [[Romeinse Rijk|Romeinse tijd]], weer te groeien en ontstonden er nieuwe steden en dorpen dankzij de bevolkingstoename. Ook de handel kwam weer op gang. Steden werden vooral door hun muren een machtsfactor van belang en dit leidde uiteindelijk vooral in [[Vlaanderen]] en [[Italië]] tot het ontstaan van machtige steden die in verzet konden komen tegen de alleenheerschappij van de adel en geestelijkheid.
 
De grote [[epidemie]] van de [[Zwarte Dood]] van [[1347]] maakte een einde aan een periode van stabiele bevolkingsgroei en het wankele evenwicht tussen vraag en aanbod van voedsel. Omdat een derde van de plattelandsbevolking was gestorven, daalde het voedselaanbod drastisch (boeren konden in 1352 viermaal zoveel voor hun graan vragen). De boeren eisten hun heer om meer vrijheid vooraleer ze zouden blijven om het land te bewerken. Zonder de boeren zouden feodale heren hun luxueuze levensstijl en strijdlust moeten opgeven; daarom stemden ze steeds meer in met de eisen om horigen en ook hele dorpen de vrijheid te geven.<ref>Daniels, Peter; Bradshaw, Michael; Shaw, Denis; Sidaway, James. (2008) An introduction to human geography; issues for the 21st century, Essex: Pearson Education Limited, p. 42.</ref>
 
Tijdens de [[renaissance]] verloor de feodaliteit veel invloed in West-Europa. De lenen vervielen in de handen van een kleiner wordende groep adellijke families door het proces van vererving. Zo was een groot deel van de gewesten in de [[Lage Landen]] in de 15e eeuw in een [[personele unie]] onder [[Filips de Goede]] verbonden. Daardoor ontstonden grote bondgenootschappen die om de macht streden (bijvoorbeeld de [[Hoekse en Kabeljauwse twisten|Hoeken vs. Kabeljauwen]] in Holland en de [[Huis Lancaster|Lancasters]] vs. [[Huis York|Yorks]] in [[Engeland]]). Rond [[1500]] was de feodaliteit tot zijn bloedige eindstrijd gekomen. Vooral in Frankrijk was de [[absolutisme|absolute]] koninklijke macht intussen hersteld. De adel bleef meestal wel bestaan, maar werd tot hofadel gereduceerd.
 
Formeel werden de feodale rechten afgeschaft onder invloed van de [[Franse Revolutie]] en de daaropvolgende Franse bezetting van delen van Europa. De [[heerlijkheid (bestuursvorm)|heerlijkheden]] werden afgeschaft en ondergebracht in [[gemeente (bestuur)|gemeenten]]. Het bestuur was niet meer erfelijk, maar werd toegekend door de bevolking in de vorm van [[verkiezingen]]. De [[departement]]en en later [[provincie]]s namen de plaats in van de oude vorstendommen.
 
In Midden- en Oost-Europa bleef de feodaliteit echter nog lang bestaan. In de 19e eeuw werd dit hier pas officieel afgeschaft (oostelijke gebieden van [[Pruisen]] omstreeks 1850 na het [[revolutiejaar 1848]], [[Rusland]] en [[Polen]] pas in 1861) maar in de praktijk bleven hier vaak nog, vooral op het platteland, tot aan de [[eerste wereldoorlog]] feodale verhoudingen bestaan.
 
Het [[Kanaaleilanden|Kanaaleiland]] [[Sark]] kan beschouwd worden als de laatste feodale natie ter wereld, omdat veel wetten ongewijzigd zijn gebleven sinds de feodale tijd.
 
==Zie ook==
[[Feodale piramide]]
 
==Literatuur==
*{{Aut|Kieft, C. van de}} (1974) [http://www.bmgn-lchr.nl/articles/10.18352/bmgn-lchr.1815/galley/1869/download/ 'De feodale maatschappij der middeleeuwen' in: ''Bijdrage en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 89'', p. 193-211]<ref group=noot>Van de Kieft concludeert dat je moeilijk kunt stellen dat de maatschappij als geheel in de periode tussen 750 en 1300 werd gedetermineerd door het feodale element.</ref>
*{{Aut|Brown, E.}} (1974) [http://isites.harvard.edu/fs/docs/icb.topic1350026.files/Brown-Tyranny-of-a-Construct.pdf 'The tyranny of a construct: feoalism and historians of medieval Europ.' in: ''American Historical Review 79'', p. 1063-1088]<ref group=noot>Elizabeth Brown is van mening dat 'feodaliteit' in handboeken en schoolboeken veel te simplistisch voorgesteld wordt. Zij pleitte ervoor het begrip helemaal af te schaffen, ook in het onderwijs. Volgens haar heeft er niet iets als feodaliteit bestaan, is het slechts een constructie van latere juristen en historici.</ref>
*{{Aut|Reynolds, S.}} (1984) ''Kingdoms and communities in Western Europe (900-1300)'' (Oxford)<ref group=noot>Susan Reynolds stelt in 1984 dat 20ste-eeuwse historici de feodaliteit te veel als toonaangevend interpreteerden, waardoor een misleidend beeld van de middeleeuwen is ontstaan. Feodaliteit was slechts een van de vormen van de sociale verhoudingen in de middeleeuwen. Ook stelt zij dat historici te weinig aandacht schonken aan de grote regionale verschillen.</ref>
*{{Aut|Reynolds, S.}} (1992) ''Fiefs and vassals. The medieval evidence reinterpreted'' (Oxford)<ref group=noot>Susan Reynolds stelt in 1992 het begrip 'feodaliteit' fundamenteel ter discussie. Zij stelt dat het niet zozeer een reëel sociaal verschijnsel in de periode 800-1300 betreft maar een constructie van 13de-eeuwse juristen. Vanaf 1200 ontwikkelden universitair gestudeerde juristen concepten om het gezag van de koning te verzekeren. De idee van de [[feodale piramide]] met de koning aan top is volgens haar pas in de 13de eeuw ontstaan.</ref>
*{{Aut|Rosenwein, B.}} (2014) ''A short history of the Middle Ages'' (Toronto)<ref group=noot>Barbara Rosewein is van mening dat het begrip 'feodaliteit' niet precies te definieren is en daardoor onbruikbaar om de complexe sociale, economische en politieke verhoudingen van de middeleeuwen te begrijpen.</ref>
 
{{Appendix|1=Bron
*{{Aut|Meens, Rob}} (2015) 'De feodale middeleeuwen' in: ''Cultuurgeschiedenis van de middeleeuwen'', p. 111-125 (WBOOKS, Zwolle)
;Noot
{{References|group=noot}}
;Referentie
{{References}}
}}
 
[[Categorie:Middeleeuwen]]
[[Categorie:Staatsvorm]]
[[Categorie:Feodaal recht]]
[[Categorie:Feodaliteit| ]]