Ermland: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
→‎Geschiedenis: Szlachta (adel),
Regel 9:
 
In 1245 werd Ermland een van de vier bisdommen van [[Pruisen]]. Het viel aanvankelijk onder het [[Prinsbisdom Riga|aartsbisdom Riga]], maar werd in 1354 [[exemptie|exempt]] en een [[prinsbisdom]]. De zetel was aanvankelijk Braunsberg en sinds 1284 Frauenburg, bisschoppelijke residentie sinds 1350 Heilsberg. De bekendste prinsbisschoppen waren [[Lucas Watzenrode]], de oom van [[Nicolaas Copernicus]]; Enea Silvio Piccolomini, de latere paus [[Paus Pius II|Pius II]]; en [[Stanislaus Hosius]], die er met [[Martin Cromer]] voor zorgde dat het gebied overwegend katholiek bleef. [[Nicolaas Copernicus]] (1473-1543) was een over heel Europa bekend astronoom en wiskundige en daarnaast ook arts en, als geestelijke administrator van het bisdom Ermland, domheer in het kapittel van [[Frauenburg]].
Ermland werd in de [[Vrede van Thorn (1466)|Tweede Vrede van Thorn]] (1466) losgemaakt uit het territorium van de [[Duitse Orde]] en onder het koninkrijk Polen gesteld; de bisschop had sindsdien een zetel in de Poolse senaat. Het behield autonomie hoewel de Poolse koningen steeds meer de bisschopsbenoemingen gingen bepalen. De Ermlander adel pastte zich ten dele aan in de Poolse adelskaste (de [[Szlachta (adel)|szlachta]]). Bij de [[Poolse Delingen|Eerste Poolse Deling]] (1772) werd het bisdom weer Pruisisch - waardoor de prinsbisschoppen hun wereldlijke macht verloren - en het gebied deel van de provincie [[Oost-Pruisen]] gevoegd. Onder gezag van de Pruisische koningen werden door Rome Pruisisch-getrouwe bisschoppen benoemd. De adel voegde zich in het Pruisische [[Junkertum]], hoewel enkele geslachten emigreerden naar Polen.
De bevolking van het gebied was steeds Duitstalig gebleven, behalve in het zuiden waar zij Pools sprak. Door hun traditionele katholicisme onderscheidden de Ermlanders zich van de overige lutherse Oost-Pruisen.
Met de rest van [[Oost-Pruisen]] veroverde de [[Sovjet-Unie]] het gebied in de [[Tweede Wereldoorlog]]. In 1945 werd het gebied grotendeels aan Polen toegekend. De rooms-katholieke kerk ontfermde zich onmiddellijk over de kerken in het gebied die daardoor minder geschandaliseerd werden in vergelijking met de lutherse kerken elders. De Duitstalige bevolking werd grotendeels verdreven ([[Verdrijving van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog]]) en ook de bisschop Maximilian Kaller werd door de aartsbisschop van Polen, [[August Hlond]], gedwongen te verdwijnen, om door een Pool te kunnen worden vervangen.