Quetzalcoatlus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Mensen hebben nu eenmaal standaardreacties op bepaalde situaties. De tekst werkt informatiever als daar op wordt ingespeeld :o)
Regel 61:
===Het skelet van ''Quetzalcoatlus'' sp.===
====Schedel====
Van de kleinere exemplaren is een belangrijk deel van het skelet bekend. Het meest complete daarvan is TMM 41961-1, een individu met een vleugelspanwijdte van 4,7 meter en een door G.S. Paul geschat gewicht van vijfentwintig tot dertig kilogram. Deze delenHelaas zijn deze delen nog onvoldoende beschreven. Lawsons eerste artikel was zo was minimaal in zijn beschrijving dat serieus gesteld is dat de naam een ''[[nomen nudum]]'' gebleven is; meer gegevens staan in zijn dissertatie maar die is nooit gepubliceerd. In 1996 verscheen een beschrijving door Langston en [[Alexander Kellner]] van alleen de schedel, op basis van vier gedeeltelijke exemplaren.
[[Bestand:Quetzskullswittonnaish2008.png|thumb|300px|Een reconstructie van de schedel; de stippellijn geeft aan dat achteraan de vorm van de schedelkam onbekend is. De kaken zijn te recht getekend en bogen in feite iets naar beneden]]
De schedel van ''Quetzalcoatlus'' sp. is langwerpig. De kaken zijn tandeloos en eindigen vooraan in een punt die aanzienlijk spitser was dan Lawson oorspronkelijk veronderstelde. Hij wees namelijk een weliswaar in Texas, maar niet op zijn tweede vindplaats opgegraven fragment van de snuit van een pterosauriërschedel, TMM 42489-2, aan ''Quetzalcoatlus'' toe; dit behoorde in feite echter aan een andere soort, vermoedelijk een nog onbeschreven laat lid van de [[Tapejaridae]] of een verwant van ''[[Tupuxuara]]''. Tot het midden van de jaren negentig toonden de illustraties, waaronder diede beroemde van [[John Sibbick]] in [[Peter Wellnhofer]]s ''The Illustrated Encyclopedia of Pterosaurs'', daarom een te brede punt, een combinatie van de aanzet van de snuitkam van de onbekende soort en de lange schedel van ''Quetzalcoatlus''. InPas in 1996 werd deze fout rechtgezet.
[[Bestand:Quetzalcoatlus northropi 01.jpg|left|thumb|Een model met de oude foute reconstructie van de schedel en een te dunne nek]]
 
De kaken buigen iets naar beneden, de iets langere onderkaken wat sterker dan de snuit zodat de bek vermoedelijk niet helemaal gesloten kon worden en er een gaping van zo'n vijf centimeter overbleef. Onder de voorste samengroeiing van de onderkaken, de bij ''Quetzalcoatlus'' relatief lange symfyse, bevindt zich een lage kam. Die eindigt achteraan vrij abrupt; wellicht dat zich hier het aanhechtingspunt bevond voor een keelzak. Bij het openen van de muil drukte het kaakgewricht de beide takken van de [[mandibula (anatomie)|mandibula]] uiteen zodat de keelopening iets vergroot werd, een aanpassing om grote prooien in te slikken. De snuit heeft een driehoekige dwarsdoorsnede. De oogkassen staan laag, zijn peervormig van profiel met de punt naar beneden en onder het niveau van de onderrand van de ''fenestra nasoantorbitalis'', en zijn achter het kaakgewricht geplaatst. De achterkant van de schedel, bij specimen TMM 41961-1 geschat op een hoogte van minstens tweeëntwintig centimeter, draagt een kam, die vooraan vrij abrupt begint boven het midden van de grote schedelopening, de ''fenestra nasoantorbitalis'' die een derde van de schedellengte beslaat, en al vrij snel naar achteren lijkt te buigen. Volgens Langston werd deze kam gevormd door het voorste snuitbot, de praemaxilla. Het zou dus eigenlijk een snuitkam zijn. De dikte overdwars is één millimeter, de hoogte is minstens vijf centimeter en de lengte minstens zeven centimeter. De precieze vorm en grootte is verder onbekend, maar hij eindigt vermoedelijk weer midden op het achterhoofd; vroegere illustraties tonen alleen deze aanzet als een puntje. De hypothese uit het begin van de jaren negentig dat de kam naar voren doorliep tot aan de punt van de snuit is door nieuwere vondsten weerlegd en was opnieuw door de tapejaride snuit geïnspireerd. De absolute lengte van de schedel is dus onbekend. maar moet al bij deze kleinere vormen ruim boven de meter hebben gelegen. Bij specimen TMM 41961-1 werd de lengte geschat op 106 centimeter. Het holotype zou dus een schedel van tweeënhalve meter kunnen hebben gehad.
 
De meer achterste elementen van de schedel, zoals het bovenkaaksbeen, het neusbeen, het traanbeen en het jukbeen, zijn zwaar vergroeid en hun precieze begrenzing is onduidelijk. Het [[quadratum]] helt 30° naar achteren. Onderaan breed in de functie van bovenste kaakgewricht, vernauwt het naar boven toe tot een staafvorm. Om de onderkaak zijwaarts te kunnen dwingen heeft de groeve tussen de gewrichtsknobbels min of meer een spiraalvorm. De groeve loopt naar achteren en buiten onder een hoek van 40°. De buitenste gewrichtsknobbel, die wat hoger ligt dan de binnenste, heeft een achterste en voorste gewrichtsvlak, van elkaar gescheiden door een scherpe richel. Het achterste gewrichtsvlak vormt een scherp afstaande uitholling die iets schuin naar boven gericht is. Van de binnenste gewrichtsknobbel loopt een richel over de onderste achterrand van het quadratum die overgaat in de binnenrand van het achterste gewrichtsvlak. Als de onderkaak geopend wordt, past een tongvormig klein uitsteeksel aan de buitenste achterkant van het onderste kaakgewricht precies in het achterste gewrichtsvlak van de buitenste gewrichtsknobbel van het quadratum en voorkomt daarmee een te grote opening of forcering.
Regel 73:
 
====Onderkaken====
De onderkaak is langwerpig en tandeloos; Langston schatte in 1996 de typische lengte van de onderkaak van de ''Quetzalcoatlus'' sp.-exemplaren op zesennegentig centimeter. Bij de achterste kaakgewrichten hebben de onderkaken een breedte van vijfenzestig à zeventig millimeter. De symfyse, de vergroeiing van de voorste onderkaken, beslaat ongeveer 60% van de totale lengte van de ''mandibula'', het geheel van de onderkaken samen. De hoogte van de onderkaak neemt naar voren toe richting de symfyse. maar niet in de mate als bijvoorbeeldbij voorbeeld ''[[Pteranodon]]'' toont, waarbij vaak wordt aangenomen dat de hoge achterrand van de symfyse naar achteren uitliep in een grote keelzak. Of men zo'n keelzak ook voor ''Quetzalcoatlus'' wil aannemen, hangt af van de levenswijze die men het dier toeschrijft.
 
De symfyse loopt naar voren uit in een spitse en afgeplatte vlakke punt, vooraan niet meer dan drie à vier millimeter hoog. Meer naar achteren raken de dentaria geleidelijk iets uitgehold. De symfyse heeft een driehoekige dwarsdoorsnede. Er is dus wel een soort kiel maar geen kam. De bovenrand van het dentarium blijft naar achteren meer horizontaal lopen, terwijl de onderrand meer naar boven kromt. Samen krommen ze iets bol omhoog. Onderaan raken de dentaria eerder gescheiden dan bovenaan, waar de symfyse ongeveer vijfenzestig millimeter verder naar achteren doorloopt. Dat betekent ook dat de achterrand van de symfyse een soort overkapping moet vormen maar de precieze vorm daarvan is onbekend. Achter de scheiding is de bovenrand van het dentarium scherp, de onderrand meer verbreed. De buitenwand is daar iets bol, de binnenwand hol.