Mijnwerker: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 10:
 
Kompels werkten over het algemeen in drie [[ploegendienst]]en, waarbij achtereenvolgens elke ploeg acht uur in de mijn werkte. De [[nachtdienst]] was voorbehouden aan kompels van 18 jaar en ouder. De nachtdienst was in feite bestemd om die werkzaamheden uit te voeren waardoor het voor de dag- en middagdienst mogelijk was om uitsluitend met kolenwinning bezig te zijn. Te denken valt aan reparatie en onderhoud van machines, controle en reparatie van het kilometerslange spoorwegnet, de luchtverversing, de schachten, de transportbanden enz.
MIJN WERKER JOL
 
Mijnwerkers droegen op hun hoofd een elektrische petlamp, waarmee zij gericht op hun werk konden schijnen. Ook droegen sommige een [[davylamp|mijnwerkerslamp]] bij zich, deze waarschuwde voor aanwezigheid van het zeer brandbare [[mijngas]].
 
Elke kompel had een uniek nummer, dat op een penning was geslagen. Deze penning kreeg men bij de portier mee, en werd bij de ingang van de [[mijnschacht|schacht]] afgegeven. Aan het einde van de dienst werd de penning weer in ontvangst genomen, en afgeleverd bij de portier. Op deze wijze kon men controleren of er geen kompels in de mijn waren achtergebleven.
 
Het werk in de mijnen was niet zonder gevaar. Het zeer brandbare en, onder bepaalde omstandigheden, [[explosie]]f mijngas vormde steeds een verborgen dreiging voor de mijnwerkers. Ook bestond het gevaar dat bij een waterdoorbraak de mijngangenmijnganSJALJFLA JSDJLgen volliepen met water, waardoor de kompels konden verdrinken. Verder was er explosiegevaar door [[grauwvuur]] en een voortdurend aanwezig instortingsgevaar. Om dit laatste te voorkomen, werden de gangen gestut door middel van [[mijnhout]]. Later werd naast hout ook metaal gebruikt voor het stutten. Ter ondersteuning van de [[steengang]]en en [[Galerij (steenkoolmijn)|galerijen]] werd gebruikgemaakt van stalen stijlen en kappen, deze bestonden uit stukken spoorrails. In de [[pijler (steenkoolmijn)|pijlers]] (de plaats waar de steenkool werd gewonnen) werden speciale, uitschuifbare stalen stempels toegepast. Het verschil tussen deze twee is dat de ondersteuning in mijngangen min of meer definitiefdeADJLAKJLDJFALKJLfinitief was en pijlerondersteuning steeds verplaatst moest worden.
 
Door [[mijnramp]]en zijn veel mijnwerkers omgekomen, bijvoorbeeld de [[mijnramp van Marcinelle]] in België (1956). Elders in de wereld vinden nog regelmatig rampen in mijnen plaats. Het beroep van mijnwerker is nog steeds een gevaarlijk beroep.
 
Nieuwe kompels werdenwerJALJLAJFLJALKÚden ontgroend, met de ''[[koelstamp]]''. Een kompel hield een schop tegen het achterwerk van de nieuweling, en een ander sloeg (zacht) met een moker op deze schop. Een kompel die deze behandeling had ondergaan was ontgroend, en een volwaardig collega. De opleiding voor mijnwerker duurde drie jaar. Het heette de Ondergrondse VakSchool. Daarom ook de afkorting O.V.S. de ochtend begon als O.V.S.'er met de groet. Toen deed men de hand rechtop bij het voorhoofd. De kleding die een O.V.S.'er droeg was eeneeJLKJALKJKLAJFKLJD;n blauwe of grijze overall met het logo, stevige schoenen en een mijnpet op het hoofd.
 
De sanitaire voorzieningen in de mijn zelf waren beperkt tot een ton, die ''[[kiebel]]'' werd genoemd. Bovengronds was een waslokaal waar de kompels zich na de werkdag konden wassen en omkleden. De kleding werd aan een haak gehangen die door middel van een ketting naar het plafond werd gehesen. Het wassen was verplicht, daarbij wasten de kompels elkaars rug, dit werd ''[[poekkele]]'' genoemd.