Beleg van Wenen (1683): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 43:
 
==Het beleg begint==
Op 7 juli 1683 verscheen een macht van veertigduizend bereden Krim-Tataren ten oosten van Wenen. De keizer, die ze op een jachtpartij persoonlijk tegenkwam, vluchtte hierop met het hof en zo'n zestigduizend inwoners naar [[Passau (stad)|Passau]]. Het Oostenrijkse veldleger van twintigduizend man onder commando van [[Karel V van Lotharingen]] viel terug op [[Linz]]. In Wenen bleef een klein garnizoen achter onder de stadscommandant graaf [[Ernst Rüdiger von Starhemberg]]. De stad was ondertussen voorzien van voldoende voorraden aan voedsel en munitie. De omwalling voldeed niet aan de hoogste eisen van de toenmalige vestingbouw maar zwakke punten waren versterkt door houten palissades. De voorsteden waren platgebrand om een vrij schootsveld te verkrijgen voor de verdedigers.
[[File:August Querfurt - The Turkish siege of Vienna.jpg|left|thumb|De Ottomaanse troepen voor Wenen]]
In Wenen bleven in juli nog hooguit elfduizend soldaten en vijfduizend burgervrijwilligers achter. Rond 14 juli, toen Moestafa de overgave van de stad eiste, begon het eigenlijke beleg door een Turks infanterieleger van zo'n honderdduizend man waaronder twaalfduizend in zestig orta's, elite-eenheden van [[Janitsaren]]. Het Ottomaanse leger had een hoog [[moreel]] en een moderne [[Genie (legereenheid)|genie-eenheid]] van vijfduizend ''sapeurs''. Die begonnen de stad te omgeven met een stelsel van loopgraven en schansen dat de muren steeds dichter naderde. De zwakte van de Turken was hun gebrek aan voldoende [[artillerie]], iets wat ook al het beleg van 1529 had doen mislukken. Ze hadden zo'n honderdvijftig veldkanonnen meegevoerd zonder echt belegeringsgeschut. Deze artillerie kon het niet bolwerken tegen de driehonderdzeventig stukken van de verdedigers. Moestafa besloot daarom de muren te ondermijnen. De eerste mijn werd op 23 juli tot ontploffing gebracht. Met ''contramines'', het plaatsen van mijnen onder de aanvalstunnels, trachten de verdedigers vanaf 26 juli dat weer tegen te werken. Ze konden echter op 12 augustus niet voorkomen dat een bastion verloren ging. Tegelijkertijd brak er [[dysenterie]] uit in de stad doordat de aanvoer van schoon water uit de bergen verbroken was en men dus uit de vervuilde stadsputten moest drinken. Door het hamsteren van voedsel dreigde een gedeelte van de overgebleven burgerbevolking te verhongeren en ondanks een oproep van de kerk weigerden velen mee te werken aan een eerlijke verdeling. Sommigen verkochten zelfs voedsel aan de belegeraars. De wijde omgeving van Wenen werd door de Turken en Tataren geplunderd en gebrandschat. Voor de Ottomanen verliep het beleg dan ook voorspoedig. Begin september waren de buitenste omwallingen grotendeels gevallen en leek het een kwestie van dagen voor de strijd beslist zou zijn. Op 4 september viel bijna het Burg-bastion en op 8 september werd met moeite de Löbel gehouden; beide bastions waren nu echter zo zwaar beschadigd dat ze geen [[enfilerend vuur]] meer konden afgeven op de tussenliggende muur die de Turkse sappeurs hadden ondermijnd met vijf tunnels. Het garnizoen was geslonken tot zo'n vierduizend inzetbare soldaten.