Veel nachtdieren zijn door [[selectiedruk]] aangepast aan het nachtelijke leven, onder meer door een goed ontwikkeld gehoor, tast- en/of reukvermogen. Sommige nachtdieren hebben ogen waarmee ze goed in het donker kunnen zien, terwijl andere juist een verminderd gezichtsvermogen hebben en vrijwel volledig afhankelijk zijn van hun overige [[zintuig]]en. [[Snorhaar|Snorharen]] om de omgeving af te tasten komen voor bij veel zoogdieren en sommige [[vleermuizen]somm] gebruikenin hunde stemtwintigste eneeuw gehoororganen's alsnachts [[sonar]]systeem.gaan [[Herkauwers]]foerageren, hebbenwaarschijnlijk hunom spijsverteringde zodanigmens aangepastte ontlopen, datmaar zijdieren hetuit overdagdeze verzameldepopulaties (plantaardige)zijn voedselgenetisch tijdensniet deof nachturennauwelijks opte eenonderscheiden veiligevan plaats verder kunnen verterensoortgenoten. OverdagHet slapenstaat nachtdierenook overwegendte inbezien donkereof holendeze ofgedragsaanpassing andereblijvend schuilplaatsenis.
Bij dieren die recent overgeschakeld zijn op een nachtactieve levenswijze, ontbreken dergelijke aanpassingen geheel of grotendeels. Zo zijn bepaalde groepen van de [[bosolifant]] in de twintigste eeuw 's nachts gaan foerageren, waarschijnlijk om de mens te ontlopen, maar dieren uit deze populaties zijn genetisch niet of nauwelijks te onderscheiden van soortgenoten. Het staat ook te bezien of deze gedragsaanpassing blijvend is.