Smara: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Pompidombot (overleg | bijdragen)
Regel 25:
De eerste nederzetting was vanaf 1869 een rustplek voor karavanen aan een kruising van deze routes tussen de oases in zuidelijk Marokko en [[Mauretanië]]. Er was hier immers voldoende water en weiland.
 
Vanaf 1873 of 1884 leefde hier de moslimgeleerde Mā al-ʿAinin (1830–1910), die als partizanenleider van de nomadenstammen in de oorlog tegen de Franse kolonialen op deze plek geregeld verbleef. De uit de kaste van de Marabouts stammende [[sjeik]] verklaarde zich tot opvolger van [[Moulay Idris]] en bereikte daardoor de hoogste religieuze status. In 1887 kreeg hij van de Marokkaanse [[Sultan (rang)|Sultan]] Hassan I. de titel van [[Kalief]] en wapens voor zijn bevrijdingsstrijd. De Spanjaarden waren op dat moment alleen in kleine nederzettingen aan de kust aanwezig. Toen de Fransen het binnenland begonnen binnen te dringen, sloten zich vanaf 1890 vele lokale nomaden aan bij Mā al-ʿAinin. In 1895 verklaarde deze de heilige oorlog ([[jihad]]) en trok zich van zijn standplaats oostelijk van [[Ad-Dakhla]] op deze strategisch gunstigere, dieper in het binnenland gelegen, karavaanpost terug. In 1898 werd in zijn opdracht in Smara met de bouw van een [[ribat]] begonnen. Het was de enige, niet door de koloniale mogendheden bevolen, stadsstichting op het gebied van de Westsahara. Het geld kwam van de opvolger van de Marokkaanse sultan, de jonge Abd al-Aziz, op wie Mā al-ʿAinin religieuze invloed had.
 
Er ontstond een uit natuursteen opgebouwde vesting (kasbah), met daarin een moskee, zawiya, paleis en karavaanposten. Bij de bouw kregen de ruim 1000 nomaden hulp van handwerkers uit Marokko, het Mauretaanse [[Adrar]] en uit de [[Canarische eilanden]]. Het bouwmateriaal (hout en cement) kwam eveneens uit Marokko, het werd met stoomschepen naar [[Tarfaya]] verscheept en vervolgens met 1200 kamelen verder vervoerd. De karavanen waren vijf dagen langs de Saguia el Hamra onderweg. De architecten stamden uit Marokko en Mauretanië; uit die landen – de Wadi Draa en het Adrar-gebied – werden 200 dadelpalmbomen aangevoerd, waarvoor 50 bronnen gegraven werden. In 1902 was het belangrijkste deel van de stad gereed.