Koninklijke Militaire Academie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
link van dp naar juiste pagina, replaced: Kadet → Cadet met AWB
Regel 54:
De eerste pogingen om afzondelijke militaire scholen in het leven te roepen gingen uit van [[luitenant-generaal]] S. van Glabbeek, die van 1735-1752 aan het hoofd stond van de [[artillerie]] en die het denkbeeld opperde om krijgskundige artilleriescholen op te richten, wat in 1789 verwezenlijkt werd door de toenmalige chef van dat wapen, Paravicini di Capelli, onder wiens bewind zulke scholen werden opgericht te [[Zutphen (stad)|Zutphen]], Breda en [[Den Haag]], vervolgens in 1795 te [[Groningen (stad)|Groningen]]. Aan de artillerieschool te Zutphen.<ref>Deze school werd onder het bestuur gesteld van de toenmalige [[eerste luitenant]] der artillerie [[Johann Heinrich Voet]].</ref> werd in 1800 een genieschool toegevoegd. In 1805 werden de scholen te Breda, Den Haag en Groningen weer ontbonden en de Zutphense school naar [[Amersfoort]] verplaatst, onder de naam van ''Lands Theoretische en Practische Militaire School'', welke naam later gewijzigd werd in ''Koninklijke Artillerie- en Genieschool''.
 
Kort nadat Koning [[Lodewijk Napoleon Bonaparte|Lodewijk Napoleon]] de regering over het [[Koninkrijk Holland]] had aanvaard, werd bij diens besluit van 17 september 1806 te Hondsholredijk een ''Koninklijke Militaire KadettenschoolCadettenschool'' voor de wapens der [[infanterie]] en [[cavalerie]] opgericht. Het bevel over de school werd opgedragen aan [[kolonel]] O.Z. van Sandick, terwijl in 1808 tot [[gouverneur]] der militaire scholen [[maarschalk]] [[Philip Julius van Zuylen van Nijevelt|van Zuylen van Nijevelt]] werd benoemd. De school te Honsholredijk had maar een kortstondig leven, omdat zij in 1809 werd verenigd met de Amersfoortse en, onder de naam van ''Koninklijke Militaire School,'' te Den Haag werd gevestigd.
[[Bestand:Adelborsten, kadetten en instructeurs 1808-1809.jpg|{{largethumb}}|Adelborsten, cadetten en instructeurs omstreeks 1808-1809]]
Tijdens de [[Vijfde Coalitieoorlog|inlijving]] bij [[Eerste Franse Keizerrijk|Frankrijk]] in 1810 werd de militaire school te Den Haag ontbonden; de cadetten werden deels bij het Franse leger ingedeeld en deels bij de militaire scholen in Frankrijk overgeplaatst. Nadat Nederland zijn onafhankelijkheid had teruggekregen, werd bij [[Koninklijk Besluit|Besluit]] van de [[Willem I der Nederlanden|soevereine vorst]] van 24 februari 1814 nr. 162 te [[Delft]] een militaire school gevestigd, die de naam kreeg van [[Artillerie- en Genieschool]]. Deze inrichting was bestemd tot opleiding van hoogstens zestig cadetten voor de officiersrang bij het wapen der artillerie, dat der genie, het [[bataljon]] [[pontonnier]]s, [[Mineur (leger)|mineur]]s en [[Genie (legereenheid)|sappeurs]] en tot vorming van aspirant-[[ingenieur]]s van de [[Waterstaat in Nederland|waterstaat]]. Voor het wapen der infanterie en der cavalerie konden nog veertig cadetten worden toegelaten, maar deze studeerden op eigen kosten, ontvingen geen toelage en droegen de uniform van het wapen, waartoe zij behoorden, zonder enig distinctief. De cadetten die tot de inrichting werden toegelaten mochten niet jonger dan veertien en niet ouder dan twintig jaar zijn, en werden na een vierjarige studie en gebleken voldoende bekwaamheid, tot [[tweede luitenant]] effectief bij een van de [[Legerkorps|corpsen]] van het leger benoemd. Aan het hoofd van deze artillerie- en genieschool werd de in activiteit herstelde [[generaal]] [[Johann Heinrich Voet|Voet]] met de titel van commandant, tevens directeur van de studies geplaatst. Aan hem werden toegevoegd een [[Kapitein (rang)|kapitein]] der artillerie, drie officieren der artillerie of genie, een ingenieur van de waterstaat, een hoogleraar in de wiskunde, een [[bibliothecaris]], twee leraren in het [[Tekenkunst|tekenen]] en een leraar in de [[Nederlands|Nederlandse taal]], [[Schrijven|schrijf-]] en [[Rekenen|rekenkunde]]. De school bloeide spoedig, zodat weldra tot uitbreiding van het personeel en tot het beschikbaar stellen van meer plaatsen moest worden overgegaan. In 1816 werden twintig tot dertig plaatsen voor leerlingen voor de [[Marine (strijdmacht)|Marine]] opengesteld, waarvan veertien voor rekening van het Rijk konden worden aangenomen. Een toelatingsexamen werd voor het eerst in 1819 afgenomen. Behalve langs deze weg was het ook mogelijk in het leger zelf de officiersrang te behalen, omdat bij iedere [[compagnie (bataljon)|compagnie]] van het staande leger <ref>Bij de compagnieën van de Nationale Militie werden geen cadetten toegelaten</ref> hoogstens vijf cadetten konden worden ingedeeld, behalve bij die van het wapen der artillerie, waar dit getal op drie was gesteld.