Jodendom: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Bart Versieck (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
AvatarTeam (overleg | bijdragen)
Regel 22:
Volgens de historisch-kritische visie onderscheiden twee kenmerken het jodendom van de andere godsdiensten die bestonden toen het jodendom zich net ontwikkelde.
# Het eerste kenmerk was het [[henotheïsme]], dat zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot [[monotheïsme]]. Hoewel de ontkenning van andere goden voor het rabbijnse jodendom fundamenteel is, impliceert de Thora volgens vele kritische geleerden vaak dat vroege Israëlieten het bestaan van andere goden erkenden. De betekenis ligt eerder in de Joodse idee dat God de mensen creëerde en voor hen zorgde. In [[polytheïsme|polytheïstische godsdiensten]] is de schepping van de mensheid vaak iets bijkomstigs en zijn de goden hoofdzakelijk betrokken bij hun relaties met andere goden, niet met mensen.{{Bron?||2016|05|24}}
 
# Ten tweede specificeert de Thora vele geboden en verboden die de afstammelingen van Israël moeten volgen. Andere godsdiensten werden toentertijd gekenmerkt door tempels waarin de priesters hun goden door offers zouden aanbidden. De Joden hadden ook zo'n tempel met priesters en brachten ook offers, maar dit waren niet de enige middelen om God dienstig te zijn. In vergelijking met andere godsdiensten verhoogt het jodendom het dagelijkse leven tot het niveau van een tempel en eren Joden God door het naleven van allerlei dagelijkse geboden en verboden uit de Thora, waaronder de [[Kasjroet|spijswetten]] en het naleven van de [[sjabbat]].
Tijdens de Helleense periode waren de meeste Joden al gaan geloven dat hun God de enige god was, en dat de Thora, het verslag van zijn openbaring, universele waarheden bevat. Deze ontwikkeling kan samen zijn gegaan met de belangstelling van [[goj|niet-Joodse]] zijde voor het jodendom. Zo beschouwden sommige Grieken en [[Romeinse Rijk|Romeinen]] de Joden als een zeer "filosofisch" volk vanwege hun geloof in een abstracte god. Daarbij ontstond er een groeiende Joodse interesse in Griekse filosofie, die als doel had om universele waarheden te vestigen. De Joden begonnen te werken aan de spanning tussen het [[particularisme]] van hun stelling dat alleen Joden de Thora uit hoefden te voeren, en het universalisme van hun stelling dat de Thora universele waarheden bevatte.