Zohar: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
k Haakje te veel met AWB
Regel 15:
De eerste aanval op het geaccepteerde auteurschap van de Zohar werd ingezet door Elijah Delmedigo. Zonder enige mening te geven over wie de werkelijke auteur van het werk was, probeerde hij in zijn "Bechinat ha-Dat" aan te tonen, dat het niet aan Simeon ben Yochai toegeschreven kon worden. De tegenwerpingen waren dat (1) als de Zohar het werk van Shimon bar Yochai was, het genoemd zou zijn in de talmoed, zoals het geval is met andere werken uit de talmoedische periode; (2) de Zohar bevat namen van rabbijnen die later leefden dan de tijd van Simeon; (3) indien Shimon ben Yochai de vader van de kabbala was geweest, en hij door goddelijke openbaring geheime betekenis zaken zou hebben geweten, zouden zijn [[halacha|besluiten ten aanzien van de joodse wet]] aangenomen zijn geweest door de talmoed, maar dit is niet het geval; (4) indien de kabbala geopenbaarde kennis zou bevatten, dan zouden er geen uiteenlopende meningen zijn onder kabbalisten wat betreft de mystieke interpretatie van diverse zaken ("Bechinas ha-Das," ed. Wenen, 1833, p. 43).
 
Deze en soortgelijke argumenten werden gebruikt door Leon of Modena in zijn "Ari Nohem". Een werk over de kritiek op de Zohar werd geschreven, "Miṭpaḥat Sefarim," door [[Jacob Emden]], die, terwijl hij streed tegen de overgebleven aanhangers van [[Sjabtaj Tzwi|Sabbatai Zevi]], poogde aan te tonen dat het boek waarop Zevi zijn doctrines baseerde een vervalsing was. Emden toont aan dat de Zohar passages uit de schrift verkeerd citeert, dat het de talmoed verkeerd begrijpt, dat het rituele gebruiken bevat die door latere rabbijnse autoriteiten werden ingesteld, dat het de [[kruistocht]]en tegen de [[moslim]]s noemt, die nog niet bestonden in de tweede eeuw westerse jaartelling), dat het de uitdrukking "esnoga" gebruikt, die een Portugese afleiding is van het woord ''synagoge'' en dat het een mystieke verklaring geeft van de Hebreeuwse vocaaltekens, die pas lang na de talmoedische periode werden ingevoerd.
 
In het midden van de 20e eeuw leverde de joodse geschiedkundige Gershom Scholem in de ogen van sommigen overtuigend bewijs dat de Leon zelf hoogstwaarschijnlijk de auteur van de Zohar was. Zo merkte Scholem de veelvuldige fouten in de Aramese grammatica op en verdachte sporen van Spaanse woorden en zinspatronen in de tekst van de Zohar. Deze vermeende conclusies worden echter nog aangevochten door [[orthodox jodendom|orthodoxe joden]].