Kolenslag: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 14:
 
==Maatregelen==
Het knelpunt voor een productieoffensief was dat de steenkoolmijnen niet genoeg houwers konden rekruteren. De reden hiervoor was structureel en sinds lang bekend: ondergrondse arbeid was onveilig, ongezond en onderbetaald. Het aanbieden van betere lonen en werkomstandigheden botste met de wens om de steenkoolprijs laag te houden via reglementering. Het mijnwerkersstatuut van april 1945 voorzag in loontoeslagen, aanvullend pensioen en extra vrije dagen. De loonschalen behoorden tot de hoogste van Europa. Daar stond tegenover dat stakingen en bezettingen van steenkoolmijnen hardhandig werden gebroken. Eveneens in april kondigde Van Acker een burgerlijke mobilisatie af. Ex-mijnwerkers en werklozen moesten verplicht aan de slag (waarbij de [[Dienst voor de Veiligheid van de Staat|Staatsveiligheid]] erop toezag dat geen criminelen en communisten werden binnengehaald).<ref>Besluitwet van 12 november 1946</ref> Uit bevrijde Duitse kampen werden [[displaced person]]s geronseld om in de mijnen te komen werken. Het ging voornamelijk om Oost-Europeanen. Ook krijgsgevangen Duitsers werden ingezet. Eind 1945 ging het om 45.000 personen en in 1946 liep dit op tot 64.000 (28% van mijnwerkers in België). Ze waren gehuisvest in gevangenisbarakken. In mei 1947 moest de regering onder druk van de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de Duitsers laten gaan, omdat hun krijgsgevangenschap niet langer in overeenstemming was met de [[Derde Geneefse Conventie]]. Een kleine 4.000 van hen verkoos om te blijven als vrije mijnwerkers. In oktober 1945 maakte Van Acker zijn voornemen kenbaar om ook [[collaborateur]]s in te zetten (in ruil voor strafvermindering). Ondanks ongenoegen bij de gewone mijnwerkers, die het als een oneer zagen om zij aan zij te werken met incivieken, openden de eerste penitentiaire mijncentra in de volgende maanden. Gastarbeid was een volgende bron van werkkrachten. [[Fedechar]] rekruteerde actief in het buitenland en kreeg steun vanuit de regering, die op 20 juni 1946 het ''Accord du Charbon'' afsloot met Italië. Door dit verdrag kreeg het land 200 kg steenkool voor elke werkdag van een Italiaan in een Belgische mijn. Zo'n 50.000 mensen maakten gebruik van het akkoord. Alleen al in Luik waren er 12.000 Italianen aan de slag in 1946-49. In de Belgische mijnen werkten ook aanzienlijke groepen Polen en Nederlanders.
 
Na de oorlog waren stemmen opgegaan om de sector naar Brits en Frans voorbeeld te [[nationalisering|nationaliseren]], maar minister [[Albert De Smaele (politicus)|Albert De Smaele]] koos voor reorganisatie. Zijn plan voor regionale fusies kreeg echter geen uitvoering. Er kwam wel een compensatiestelsel (eerst vrijwillig, later verplicht) waarbij de verlieslatende mijnen ondersteund werden door de rendabele.