Quetzalcoatlus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 66:
[[Bestand:Quetzalcoatlus northropi 01.jpg|left|thumb|Een model met de oude foute reconstructie van de schedel en een te dunne nek]]
 
De kaken buigen iets naar beneden, de iets langere onderkaken wat sterker dan de snuit zodat de bek vermoedelijk niet helemaal gesloten kon worden en er een gaping van zo'n vijf centimeter overbleef. Onder de voorste samengroeiing van de onderkaken, de bij ''Quetzalcoatlus'' relatief lange symfyse, bevindt zich een lage kam. Die eindigt achteraan vrij abrupt; wellicht dat zich hier het aanhechtingspunt bevond voor een keelzak. Bij het openen van de muil drukte het kaakgewricht de beide takken van de [[mandibula (anatomie)|mandibula]] uiteen zodat de keelopening iets vergroot werd, een aanpassing om grote prooien in te slikken. De snuit heeft een driehoekige dwarsdoorsnede. De oogkassen staan laag, zijn peervormig van profiel en zijn achter de oogkassen geplaatst en onder het niveau van de onderrand van de ''fenestra nasoantorbitalis''. De achterkant van de schedel, bij specimen TMM 41961-1 geschat op een hoogte van minstens tweeëntwintig centimeter, draagt een kam, die vooraan vrij abrupt begint boven het midden van de grote schedelopening, de ''fenestra nasoantorbitalis'' die een derde van de schedellengte beslaat, en al vrij snel naar achteren lijkt te buigen. Volgens Langston werd deze kam gevormd door het voorste snuitbot, de praemaxilla. Het zou dus eigenlijk een snuitkam zijn. De dikte overdwars is één millimeter. De precieze vorm en grootte is verder onbekend maar hij eindigt vermoedelijk weer midden op het achterhoofd; vroegere illustraties tonen alleen deze aanzet als een puntje. De hypothese uit het begin van de jaren negentig dat de kam naar voren doorliep tot aan de punt van de snuit is door nieuwere vondsten weerlegd en was opnieuw door de tapejaride snuit geïnspireerd. De absolute lengte van de schedel is dus onbekend maar moet al bij deze kleinere vormen ruim boven de meter hebben gelegen. Bij specimen TMM 41961-1 werd de lengte geschat op 106 centimeter. Het holotype zou dus een schedel van tweeënhalve meter kunnen hebben gehad.
 
De meer achterste elementen van de schedel, zoals het bovenkaaksbeen, het neusbeen, het traanbeen en het jukbeen, zijn zwaar vergroeid en hun precieze begrenzing is onduidelijk.
 
Het verhemelte vormt een licht bolle plaat tussen de bovenkaakranden die ten opzichte daarvan niet naar beneden uitsteken. Het venster achter het verhemeltebeen is peervormig met de smalle kant naar voren gericht en relatief groot. De achterliggende ''fenestra subtemporalis'' is nog groter.
 
====Postcrania====