Al-Hakim bi-Amr Allah: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
kGeen bewerkingssamenvatting
Regel 13:
}}
[[Bestand:AHMosque.jpg|thumb|De [[Moskee van al-Hakim|Al-Hakim moskee]] in [[Caïro (stad)|Caïro]]]]
'''Abū ʿAlī al-Mansūr''', ([[Arabische taal|Arabisch]]: '''ابو علي المنصور'''), met de bijnaam '''al-Hākim''' bi Amr al-Lāh, Arabisch: '''الحاكم بأمر الله'''; letterlijk "Heerser in opdracht van God"), ([[3 augustus]] [[985]] - verdwenen [[13 februari|13 of 23 februari]] [[1021]]) was de zesde [[sjiisme|sjiitische]] [[Fatimiden|Fatimidische]] [[kalief]] in [[Vroeg-islamitisch Egypte|Egypte]]. Zijn bewind duurde van [[996]] tot [[1021]] en zorgde voor een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Fatimiden<ref>[[Microsoft Encarta|Encarta Encyclopedie]], 2002</ref>. Hij was berucht om zijn wreedheden en de vernietiging van de [[Heilig Grafkerk]] in [[1009]].
 
Zijn bewind was verder om verschillende redenen opmerkelijk: de jonge leeftijd - elf - waarop hij zijn vader, [[al-Aziz|Abū Mansūr Nizār al-ʿAzīz]] opvolgde als kalief en de klaarblijkelijke politieke stabiliteit, waar de succesvolle machtsoverdracht op wijst; zijn uitbreiding van het Fatimidische rijk over het [[emiraat]] van [[Aleppo (stad)|Aleppo]]; zijn belang als een centrale figuur in de [[Druzen|Druzische]] religie en vooral omwille van willekeur en tirannie, die de bedoeling hadden de [[sjiitisch]]-[[esoterisch]]e leringen, waartoe de Fatimidenheersers zich bekenden, zo consequent mogelijk door te voeren. Vooral [[christenen]] en [[joden]] hadden van zijn strengheid te lijden. Vele [[kopten|koptische]] monniken vluchtten tijdens zijn bewind naar [[Nubië]], waar ze een extra impuls gaven aan het religieuze leven. De christenen kregen in 1013 als concessie aan de Byzantijnse keizer toestemming te emigreren naar het [[Byzantijnse Rijk]].