Late oudheid: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k red.; iets als een "geschenk schenken" klonk niet. Westen is altijd met hoofdletter in betekenis "westerse wereld"
Regel 30:
Een verruiming van dit tijdvak tot 632/641 lijkt zinvol en vindt navolging, omdat voor Constantinopel de inval van de Arabieren (zie ook [[Verspreiding islam (632-661)|Islamitische expansie]]) een beslissend moment markeerde. De Arabische troepen veroverden daarbij niet alleen de Romeinse Oriënt, maar vernietigden ook het Nieuw-Perzische rijk der [[Sassaniden]]. Het Sassanidenrijk was gedurende de hele oudheid als tweede grootmacht, na Rome, een belangrijke machtsfactor geweest en wordt door veel klassieke historici (zoals [[Josef Wiesehöfer]], [[Erich Kettenhofen]], Zeev Rubin en Michael Whitby) in het onderzoek naar deze periode betrokken (vgl. ook [[Romeins-Perzische oorlogen]]).
 
Ook in het westenWesten moet de tijd van [[Theoderik de Grote]] eerder tot de klassieke oudheid dan tot de [[middeleeuwen]] rekenen, zodat het bijna onmogelijk is, om een precieze datum vast te stellen. Tot de inval van de Longobarden is de klassieke cultuur in Italië merkbaar aanwezig; de West-Romeinse [[Senaat (Rome)|Senaat]] verdwijnt pas tegen het einde van de zesde eeuw uit de bronnen. Op gelijksoortige wijze knoopten ook de vroege [[Merovingers]] banden aan met het klassieke erfgoed. Reeds [[Clovis I]] (482–511) hechtte waarde aan de Romeinse eretitel. Daarom moet worden gesproken van een overgangsperiode die, wat tijdsduur betreft, per regio verschilde. Men moet echter niet in de verleiding komen de middeleeuwen te laat te laten beginnen. In Gallië was de overgang van de Franken tot het christendom onder Clovis en zijn opvolgers, in Italië de inval van de Longobarden waarmee de middeleeuwen in deze regio's begint. Het probleem kan ook worden omgekeerd; vele mediëvisten die zich met de [[vroege middeleeuwen]] bezighouden (zoals [[Friedrich Prinz]], [[Hans-Werner Goetz]], [[Walter A. Goffart]], Patrick Geary, [[Herwig Wolfraan]], [[Ian N. Wood]] en anderen), vallen– grijpen op de late oudheid terug om de veranderingen in de vroege middeleeuwen te kunnen verklaren.
 
De problematiek ligt in het feit dat de late oudheid een periode van ver- en afbouw was. Enerzijds was er nog sprake van een continuering van de klassieke oudheid, anderzijds tekende zich reeds de wereld van de middeleeuwen af. Deze was vooral met de late oudheid verbonden door de innige band van de samenleving met de christelijke Kerkkerk. Als belangrijk onderscheid ten opzichte van de latere periode, kan worden vastgesteld dat in de late oudheid de klassieke tradities nog voorhanden zijn. Nog in de zesde eeuw bloeide de op de klassieke voorbeelden georiënteerde literatuur ([[Boëthius]], [[Cassiodorus]], [[Corippus]], [[Procopius van Caesarea]], [[Agathias Scholastikos]]). De middeleeuwse wereld met haar geringe arbeidsdeling beschikte toen al niet meer over de mogelijkheden om de klassieke opleiding helemaal te bewaren. De antieke literatuur ging in het westenWesten na 600 grotendeels verloren.
 
=== Het bestaan van Byzantium in een „intacte late oudheid“ ===
Het Oost-Romeinse, of [[Byzantijnse Rijk]] leefde voort in een relatief intacte „late oudheid“ tot aan de [[Beleg van Constantinopel (1453)|val van Constantinopel]] in 1453, omdat het in het Oosten niet tot een gelijksoortige radicale breuk van de antieke traditie was gekomen als in het Westen. De Byzantinistiekbyzantinistiek houdt zich bezig met het hetzelfde tijdvak; wat voor het West-Romeinse Rijk als late oudheid geldt, geldt in het Oost-Romeinse Rijk als Vroeg-Byzantijns. Voor het oosten van het Imperium zijn beide begrippen daarmee praktisch hetzelfde.
 
In ieder geval zijn ook in het Oost-Romeinse Rijk de verschillen tussen de vierde en de zesde eeuw, en de daarop volgende Midden- en Laat-Byzantijnse periode, aanzienlijk. In het Oost-Romeinse Rijk is, naast de Arabische expansie, ook de definitieve afschaffing van het [[Latijn]] als ambtstaal, ten gunste van het Grieks, onder keizer Herakleios als duidelijk keerpunt te beschouwen.
Regel 45:
== Bronnentoestand en ''status quaestionis'' ==
=== Bronnen ===
De bronnenschat van de late oudheid is de beste van de gehele [[oudheid]], met name op basis van de rijke „monumentale“ bronnen. We beschikken niet over een doorlopende historiografie. Met name in de vijfde eeuw laten die bronnen ons vaak in de steek. Hieronder worden slechts een paar bekendere voorbeelden genoemd; kijk voor dit onderdeel ook bij het onderdeel [[#Socio-culturele basis|socio-culturele basis]].<ref>{{Aut|A.H.M. Jones}}, ''Later Roman Empire'' gaat relatief gedetailleerd op de bronnen in,. daarnaastDaarnaast kan men de bronvermeldingen van de in de bibliografie vermelden werken raadplegen, bijvoorbeeld Demandts handboek.</ref>
 
De belangrijkste bron, in Latijn geschreven, brondateert uit de 4e eeuw en is van [[Ammianus Marcellinus]] uit de 4e eeuw. Ook zijn de in de Griekse taal geschreven werken van [[Procopius van Caesarea]] (6e eeuw) een belangrijke bron voor de late oudheid. Beiden konden zich op basis van hun werken meten met de „klassieke auteurs“. Daarnaast zijn onder andere de profane geschiedeniswerken van [[Jordanes]], [[Agathias Scholastikos]], [[Theophylactus Simocatta]] en [[Gregorius van Tours]] overgeleverd. Nuttig, maar eveneens problematisch, zijn ook de overgeleverde boeken van de "nieuwe geschiedenis" van [[Zosimus]]. Jordanes en anderen baseerden zich onder meer op de boeken van [[Priscus van Panium|Priscus]] uit Panium in [[Thracië]], wiens werk zelf ook slechts fragmentarisch is overgeleverd. Ook de fragmenten uit de werken van [[Eunapius|Eunapius van Sardes]], [[Olympiodorus van Thebe]] en [[Menander Protector]] zijn van belang. De zogenaamde ''Epitome'', dit is een korte samenvatting van een ouder geschiedwerk, was in de late oudheid al zeer geliefd (zie bijvoorbeeld [[Aurelius Victor]], [[Epitome de Caesaribus]] en [[Eutropius (historicus)|Eutropius]]).
 
Daarnaast zijn onder andere de profane geschiedeniswerken van [[Jordanes]], [[Agathias Scholastikos]], [[Theophylactus Simocatta]] en [[Gregorius van Tours]] overgeleverd. Nuttig, maar eveneens problematisch, zijn ook de overgeleverde boeken van de "nieuwe geschiedenis" van [[Zosimus]]. Jordanes en anderen baseerden zich onder meer op de boeken van [[Priscus van Panium|Priscus]] uit Panium in [[Thracië]], wiens werk zelf ook slechts fragmentarisch is overgeleverd. Ook de fragmenten uit de werken van [[Eunapius|Eunapius van Sardes]], [[Olympiodorus van Thebe]] en [[Menander Protector]] zijn van belang. De zogenaamde ''Epitome'', dit is een korte samenvatting van een ouder geschiedwerk, was in de late oudheid al zeer geliefd (zie bijvoorbeeld [[Aurelius Victor]], [[Epitome de Caesaribus]] en [[Eutropius (historicus)|Eutropius]]).
 
Daar komen in de late oudheid nog een aantal [[Kerkgeschiedenis (Literatuur)|kerkgeschiedenissen]] bij, die van groter en kleiner belang zijn en deels uitvoerig over de politieke geschiedenis uitkomst bieden. De belangrijkste is van de hand van [[Eusebius van Caesarea]], die de „Vader van de Kerkgeschiedenis“ is. Daarnaast zijn nog de kerkgeschiedenissen van [[Theodoretus van Cyrrhus]], [[Socrates Scholasticus]], [[Sozomenus]], [[Evagrius Scholasticus]], [[Johannes van Efeze]] evenals het (slechts in delen bewaard gebleven) werk van [[Philostorgios]] vermeldenswaard. Tevens zijn de werken van [[Ambrosius van Milaan|Ambrosius]] en [[Augustinus van Hippo|Augustinus]] waardevol.
Regel 87 ⟶ 85:
[[Bestand:136 Constantin I.jpg|thumb|Munt met de afbeelding van Constantijn de Grote.]]
 
[[Constantijn de Grote]], zoon van de tetrarch [[Constantius I|Constantius Chlorus]], begon een bloedige machtsstrijd, die kort na het terugtreden van Diocletianus in 305, begon. In 306 was hij, na de dood van zijn vader, door diens soldaten in [[York (Engeland)|York]] tot keizer uitgeroepen, maar dat werd door de andere tetrarchen echter niet geaccepteerd. Eerst bestreed Constantijn [[Maxentius]], de zoon van de tetrarch [[Maximianus]], die zich eveneens tegen de Diocletianische ordening had gekeerd. Als gevolg van deze machtsstrijd tussen Constantijn en Maxentius kwam het in 312 tot de [[slag bij de Milvische brug]], en tot een raadselachtige bekering van Constantijn tot het [[christendom]]. Naar men zegt was hem vóór de slag het teken van het kruis verschenen en had hij vervolgens de daarop volgendedaaropvolgende overwinning onder dit teken behaald. Daarmee had Constantijn het West-Romeinse Rijk voor zich gewonnen.
 
Na 324 was Constantijn alleenheerser van het Rijk, nadat hij ook zijn laatste concurrent [[Licinius]], waarmee hij nog in 313 een overeenkomst had gesloten, had uitgeschakeld. Constantijn bouwde vervolgens de hervormingen van Diocletianus verder uit. In het bestuur schiep hij nieuwe hoffuncties, veranderde de functie van ''[[praefectus praetorio]]'' tot een van de hoogste burgerlijke ambten en voerde extra belastingen in. Op militair terrein ging het ambt van ''[[magister militum]]'' (''legeraanvoerder'') en de definitieve deling van het leger in een veld- en een grensleger op hem terug. Onder zijn heerschappij vond ook de meest vérstrekkende stap van een Romeinse keizer sinds de instelling van het principaat, door [[Gaius Iulius Caesar Octavianus (Augustus)|Augustus]], plaats; de bescherming van het, slechts enkele jaren daarvoor nog vervolgde, [[christendom]] als een door de staat erkende en bevoorrechte religie.
 
Constantijns eigen verhouding tot het christendom, dat niet tot staatsreligie werd verheven, is tot nu toe onder onderzoekers omstreden. Gemakshalve kan men hem wel als aanhanger van het christendom beschouwen, zonder dat er iets over zijn verhouding ten opzichte van de andere culten moet worden gezegd. Heidenen konden ongestoord verdergaan met de uitoefening van hun godsdienstige plichten, en hadden toegang tot hoge staatsambten, hoewel christenen bevoorrecht werden. Constantijn liet zijn zonen christelijk opvoeden, schonkbezorgde de kerken rijke geschenken en versterkte de macht van de bisschoppen. Hij beveiligde verder de Rijn- en Donaugrens. Hij kon de Goten op hun plaats zetten en sloot in 332 met hunhen een verdrag. Wat de buitenlandse politiek betreft stond het rijk onder hem er goed voor, iets wat sinds de tweede eeuw niet meer het geval was geweest.
 
Een andere belangrijke gebeurtenis in zijn regeringstijd was de bouw van een nieuwe hoofdstad: [[Constantinopel]], de „Stad van Constantijn“, het ''Nieuwe Rome'. Daarmee verschoof het zwaartepunt van het rijk zich naar het oosten, in de economisch sterkere helft van het Imperium. Kort voor het begin van een geplande veldtocht tegen het Sassanidenrijk stierf Constantijn in de buurt van [[Nicomedia]]. Hij had zich, hetgeen destijds niet ongebruikelijk was, vlak voor zijn dood laten dopen.
Regel 100 ⟶ 98:
Na de dood van Constantijn in 337 ontbrandde een bloedige machtsstrijd, die het [[Constantijnse dynastie|dynastie van Constantijn]] decimeerde (''[[zuivering van 337]]''). Constantijns zoon [[Constantius II]] zette sinds 351 als alleenheerser de regering voort, nadat hij de usurpator [[Magnentius]] had verslagen. Magnentius had in 350 de broer van Constantius, [[Constans]], vermoord. De derde overlevende zoon van Constantijn de Grote, [[Constantijn II van Rome|Constantijn II]], was reeds in 340 in de oorlog tegen Constans omgekomen.
 
Constantius II steunde in de zogenaamde ''[[Arianisme|Ariaanse strijd]]'' de ''Homousianen'' en was bij de stabilisering van de grenzen zeer succesvol, hoewel de oorlog tegen de Perzen onder [[Shapur II]] met wisselend succes verliepen. De, door de [[Christologie|christologische]] strijd, ontstane kloof binnen de [[rijkskerk]] kon hij echter niet overbruggen. Voor de tijd vanaf 353 tot 378 rest ons het laatste grote, in Latijn geschreven, [[geschiedkundige]] werk uit de klassieke oudheid; de keizersgeschiedenis van de Romeinse officier [[Ammianus Marcellinus]]. Zijn werk is echter niet geheel vrij van onpartijdigheid, met name ten opzichte van Julianus, de neef van Constantius. Deze was ook bij het, door hem aangevoerde, Gallische leger zeer geliefd, zodat er spoedig spanningen ontstonden tussen hem en de keizer. Julianus, die de Rijngrens tenminste voorlopig weer veiliggesteld had, werd in 360 door de troepen in Parijs tot keizer uitgeroepen, en. slechtsSlechts de, spoedig daaropdaarna volgende, dood van Constantius voorkwam dat er in het Rijk een nieuwe burgeroorlog uitbrak.
 
De nieuwe keizer, die hoogopgeleid en ook literair actief was, kennen we onder de naam [[Julianus Apostata]] („Julianus de Afvallige“), omdat hij, kort na zijn verheffing in het jaar 361, een herleving van het [[heidendom]] invoerde. Dit had echter geen langdurig succes. Ondanks Julianus' poging, uit de vele culten een verenigde heidense staatskerk te bouwen, om zo het christendom terug te kunnen dringen, mislukte. Na de dood van keizer Julianus, tijdens een veldtocht tegen de Sassaniden in het jaar 363 en wat tegelijkertijd een van de grootste militaire operaties uit de late oudheid was, bleef het christendom de dominante religie.
 
Alle latere keizers waren christenen, ook Julianus' directe opvolger, de slechts kort regerende, [[Jovianus]]. Hij kon met de Perzen, na de mislukte veldtocht van zijn voorganger, vrede sluiten. De onder Galerius veroverde gebieden rond [[Nisibis]] vielen bij de [[vrede van 363]] weer toe aan de Sassaniden. Het Oosten werd steeds verder gekerstend, maar ook het Westen, dat vóór Constantijns regering nog grotendeels heidens was, opende zich steeds meer voor het christendom., Zelfszelfs toen de kerk in de daarop volgendedaaropvolgende periode een aantal ernstige interne crises kende. Reeds in de tijd van Constantijn kwam het tot een conflict tussen de [[donatisme|donatisten]] en de arianen, later kwam daar in het Oosten nog het probleem van het [[monofysitisme]] bij. Zeker is dat het „heidendom“"heidendom" nog tot het einde van de late oudheid bleef voortbestaan, maar ging in de 4e eeuw op z'n retour ging (zie onder: „Religieuze[[#Religieuze ontwikkelingen buiten het christendom“christendom]]).
 
Wat de buitenlandse politiek betreft kende het Rijk geen rust meer. Langs de Rijn en de [[Donau]] werd het door [[Germanen]], en later door de [[Hunnen]] bedreigd, terwijl in het Oosten het gevaar van de Sassaniden bleef voortbestaan.
Regel 123 ⟶ 121:
Het heidendom werd eerst via onder andere het edict ''[[Cunctos populos]]'' ([[380]]) achtergesteld. Het edict maakte praktisch een einde aan de godsdienstvrijheid. Het heidendom werd door verdere wetgeving in de jaren [[391]] en [[392]] praktisch verboden. Hoewel het heidendom daarop wel afnam, bleef het zeker nog twee eeuwen bestaan.
 
In het West-Romeinse Rijk waren de gebeurtenissen elkaar intussen in snel tempo opgevolgd. [[Gratianus]], die enkele succesvolle veldtochten tegen de [[Alamannen]] had gevoerd, werd in [[383]] als gevolg van een soldatenopstand in [[Britannia (Romeinse provincie)|Britannia]], die zich in snel tempo over het vasteland had uitgebreid, in [[Lyon]] vermoord. Theodosius kon zich enige tijd met de usurpator [[Magnus Maximus]] verenigen maar overwon hem uiteindelijk in [[388]] en liet hem terechtstellen. Daarop gaf hij de zeventienjarige [[Valentinianus II]], de jongere broer van Gratianus, de heerschappij over het Westen. De feitelijke macht van de ''[[magister militum]]'' van het westenWesten, de Frank [[Arbogast]], was ontoereikend en hij kon de jonge keizer niet tegemoetkomen. Valentinianus II vond reeds in 392 een gewelddadige dood door moord of zelfmoord.
 
Na Valentinianus' dood liet Arbogast de heidense redenaar [[Flavius Eugenius|Eugenius]] tot keizer verheffen, waarna zij gezamenlijk een poging ondernamen om de heidense tradities te herstellen. Deze situatie was voor Theodosius niet acceptabel, zodat hij gedwongen was opnieuw te velde te trekken. Theodosius versloeg het leger van Eugenius in de [[slag aan de Frigidus]] ([[394]]). Eugenius werd terechtgesteld, waarna Arbogast zelfmoord pleegde.
 
Theodosius verenigde het rijk nog eenmaal, en voor korte tijd, vóór het na zijn dood onder zijn zonen [[Flavius Honorius|Honorius]] (in het Westen) en [[Arcadius van Byzantium|Arcadius]] (in het Oosten) in 395 tot een definitieve rijksdeling kwam. De tijdgenoten zagen deze deling, die toevallig de laatste in een lange rij was, niet als een keerpunt. En in de praktijk werd het principe van de rijkseenheid ook verder uitgedragen. De wetten van de keizer golden voor het gehele rijk en de consuls uit het westenWesten werden, tot de afschaffing van het consulaat onder Justinianus, net zo goed in het Oost-Romeinse Rijk erkend als omgekeerd de Oost-Romeinse consuls in het Westen. Desondanks groeiden de beide rijkshelften na 395 feitelijk steeds verder uit elkaar. Het West-Romeinse Rijk stond er rond 400 economisch slechter voor dan het Oosten.
 
=== Van de rijksdeling in 395 tot de verovering van Rome in 410 ===
Regel 230 ⟶ 228:
[[Bestand:Mosaik (Lin).jpg|thumb|280px|Kunstzinnige mozaiëken, zoals deze uit de 6e eeuw (Lin aan het Meer van Ohrid, Albanië), getuigen van de aanwezige welstand in deze periode.]]
 
De omvang van het verenigd privévermogen in handen van enkelen schijnt in het Westen veel groter te zijn geweest dan in het Oosten. Dat kan een reden zijn voor de hogere belastinginkomsten in het Oost-Romeinse Rijk, omdat de machtigen in het West-Romeinse Rijk zich gemakkelijk aan hun financiële verplichtingen konden onttrekken. Terwijl het Westelijkewestelijke keizerschap, niet in de laatste plaats door geldgebrek, ten onder ging, sloot de rijke Italiaanse senaatsadel een akkoord met de Goten en verloor rond het midden van de 6e eeuw zijn economische grondslag. De bovenlaag was trots op hun status en klassieke opleiding (''[[paideia]]''), dat verder ook als symbool van hun stand gold, en op het eind samen met hen verdween (in het westenWesten in de 6e, in het oostenOosten in de 7e eeuw).
 
Hoe de rol van de [[slavernij|slaven]] hier inpaste, blijft in het onderzoek omstreden. Er kan in ieder geval van worden uitgegaan, dat het niet tot een werkelijke breuk is gekomen in de bestaande praktijk, en dat slavernij ook later een, niet onbelangrijke, rol heeft gespeeld.
 
=== Economie ===
In het West-Romeinse Rijk was in de 4e eeuw weliswaar een zekere bevolkingsafname vast te stellen, maar deze zette zich in de 5e en 6e eeuw versterkt door, terwijl de situatie in de 4e eeuw vermoedelijk zelfs beter was dan in de tijd van de soldatenkeizers. De grote steden, met name [[Rome (stad)|Rome]], [[Carthago]], [[Trier]], [[Constantinopel]], [[Antiochië]] en [[Alexandrië]], kenden nog een lange bloeitijd en raakten in het westenWesten pas in verval na de verovering door de Germanen, in het Oost-Romeinse Rijk zelfs later. Het West-Romeinse Rijk beleefde, versterkt door de invallen van de Germanen, in de 5e eeuw een economische neergang. Daar kwam nog bij, dat de rijkste gebieden (vooral Noord-Afrika) aan de greep van de keizer werden onttrokken.
 
Van grote betekenis voor de economische en demografische ontwikkeling was ten slotte de [[Pest van Justinianus]], die van 541-543 in het hele Middellandse Zeegebied huis hield en miljoenen slachtoffers eiste. Voor Italië vormt de Tweede Gotenoorlog (541–552) een keerpunt. De langdurige, genadeloze gevechten ruïneerden het voormalige kerngebied van het Imperium. Zo ontkwam de stad Rome, die rond 530 nog altijd ongeveer 100.000 inwoners moet hebben gehad, ternauwernood aan de totale verwoesting. Desondanks leek Italië in 568 voor de [[Longobarden]], ondanks alles, een aantrekkelijk doel. Dat daar na meer dan 30 jaar van oorlog en plundering nog steeds buit te halen viel, maakt duidelijk, hoe rijk het schiereiland daarvoor moet zijn geweest.