Geologie: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 36:
 
== Geschiedenis == van lina
Hoewel de moderne geologie pas in de achttiende eeuw ontstond, werd de Aarde al bestudeerd door de Grieks-Romeinse natuurfilosofen. De Griekse filosoof [[Theophrastus]], ±371-287 v.Chr., beschreef en classificeerde mineralen aan de hand van hun fysische eigenschappen, hoewel hij ook eigenschappen als "aantrekkelijkheid" maatgevend vond. De Romeinse schrijver [[Plinius de Oudere]], 23-79 n.Chr., beschreef mineralen, kristallen en fossielen. Ook enkele middeleeuwse islamitische geleerden begaven zich op het vlak van geologie. [[Al-Biruni]], 973-1048, beschreef de geologie van het [[Indisch subcontinent]] en geloofde dat dit gebied vroeger een zee was geweest. [[Avicenna]], 981-1037, beschreef het ontstaan van gebergten als een wisselwerking tussen tektonische krachten en [[erosie]]. Hij geloofde dat gebergten lang nodig hadden te vormen en dat de Aarde dus zeer oud moet zijn.
De Chinese geleerde [[Shen Kuo]], 1031-1095, kwam onafhankelijk tot soortgelijke ideeën.
 
In Europa kwam pas na de [[Verlichting (stroming)|Verlichting]] de bestudering van fossielen, mineralen en gesteenten op gang. Een van de eerste natuurvorsers was [[Leonardo da Vinci]], 1452-1519. Da Vinci begreep dat de fossiele schelpen die hij in de [[Apennijnen]] vond overblijfselen van leven uit vroeger tijden waren en niet door de [[Zondvloed]] maar door een vroegere zee waren achtergelaten.<ref>Duff (1993), p 4</ref> De Venetiaanse arts [[Georgius Agricola]], 1494-1555, was vooral geïnteresseerd in de [[mijnbouw]]. Hij deelde als eerste gesteenten op een methodische manier in: in vier groepen van opeenvolgende ouderdom en [[consolidatie (gesteente)|consolidatie]]. [[Nicolaus Steno]], 1638-1686, onderzocht de manier waarop [[Laag (stratigrafie)|gesteentelagen]] gevormd worden en stelde [[wetten van Steno|drie wetten]] op, waarmee hij als de grondlegger van de stratigrafie kan worden gezien.<ref>Levin (2003), pp 3-5</ref>
 
Als eerste moderne geoloog wordt [[James Hutton]], 1726-1797, beschouwd. In 1785 presenteerde hij een artikel met de titel ''Theory of the Earth'' aan de [[Royal Society]] te [[Edinburgh]]. In dit artikel beschreef hij zijn theorie dat de Aarde veel ouder moet zijn dan tot dan toe was aangenomen, er moest veel meer tijd overheen zijn gegaan voor [[Berg (landvorm)|bergen]] om te eroderen, en om [[sedimentair gesteente]] te vormen op de bodem van de zee.
 
De navolgers van Hutton stonden wel bekend als [[Plutonisme (theorie)|plutonisten]] omdat zij dachten dat veel gesteenten werden gevormd door [[vulkanisme]], het stollen van [[lava]] of [[Magma (gesteente)|magma]], in tegenstelling tot de [[Neptunisme|neptunisten]], die dachten dat alle gesteenten in de oceanen waren [[Neerslag (scheikunde)|neergeslagen]] waarvan het [[zeeniveau]] geleidelijk daalt.
 
[[William Smith (geoloog)|William Smith]], 1769-1839, tekende de eerste [[geologische kaart]]en en begon met het ordenen van [[Stratigrafie|strata]] (lagen) door bestudering van de erin voorkomende [[fossiel]]en.
 
[[Charles Lyell]] schreef het beroemd geworden boek ''Principles of Geology'', voor het eerst gepubliceerd in [[1830]], maar tot zijn dood in [[1875]] voortdurend verbeterd. Hij introduceerde de doctrine van het [[uniformitarianisme]]. Deze theorie leert dat langzame, graduele processen het oppervlak van de Aarde hebben gevormd en nog steeds aan het werk zijn. In de geologie heeft deze theorie het gewonnen van het [[catastrofisme]], volgens welke het oppervlak van de Aarde werd gevormd in korte, catastrofische episodes, maar tussendoor vrijwel onveranderd bleef. Hutton volgde de theorie van de gelijkelijke verandering, maar in zijn tijd vond die theorie nog niet veel navolging.
 
De theorie van de [[Continentverschuiving|verschuiving van de continenten]] werd in 1912 door [[Alfred Wegener]] voorgesteld, maar het duurde tot [[1960-1969|de jaren '60]] van de 20e eeuw, tot deze theorie van de platentektoniek met (overtuigend) bewijs werd gestaafd.
 
== Geschiedenis ==
Hoewel de moderne geologie pas in de achttiende eeuw ontstond, werd de Aarde al bestudeerd door de Grieks-Romeinse natuurfilosofen. De Griekse filosoof [[Theophrastus]], ±371-287 v.Chr., beschreef en classificeerde mineralen aan de hand van hun fysische eigenschappen, hoewel hij ook eigenschappen als "aantrekkelijkheid" maatgevend vond. De Romeinse schrijver [[Plinius de Oudere]], 23-79 n.Chr., beschreef mineralen, kristallen en fossielen. Ook enkele middeleeuwse islamitische geleerden begaven zich op het vlak van geologie. [[Al-Biruni]], 973-1048, beschreef de geologie van het [[Indisch subcontinent]] en geloofde dat dit gebied vroeger een zee was geweest. [[Avicenna]], 981-1037, beschreef het ontstaan van gebergten als een wisselwerking tussen tektonische krachten en [[erosie]]. Hij geloofde dat gebergten lang nodig hadden te vormen en dat de Aarde dus zeer oud moet zijn.
De Chinese geleerde [[Shen Kuo]], 1031-1095, kwam onafhankelijk tot soortgelijke ideeën.