Heerlijkheid Almelo: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Haagschebluf (overleg | bijdragen)
Hoge heerlijkheid vanaf 1627
Histogenea22 (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 43:
Omstreeks 1370 liet Evert Almelose munten slaan. Kort daarna kwam de heerlijkheid in het bezit van Otto van Heeckeren. Nadat hij in 1462 het [[kasteel Rechteren]] bij [[Dalfsen]] uit zijn vaders nalatenschap had verkregen, noemde hij zich niet meer van Heeckeren, maar van Rechteren.
 
De [[Nederlandse Opstand|Opstand]] en de [[Reformatie]] gingen niet aan Almelo voorbij. [[Johan van Rechteren]] (ca. 1595-1641) ging in 1620 als eerste heer van Almelo over tot de [[Nederduits Gereformeerde Kerk (later Nederlandse Hervormde Kerk)|Nederduits Gereformeerde Kerk]]. Op 2 juni van dat jaar bepaalden [[Ridderschap (instituut)|Ridderschap]] en Steden, ook wel de [[Staten van Overijssel]] genoemd, dat Johan en zijn opvolgers het recht hadden om [[predikant]]en te benoemen. Bovendien kregen zij het beheer over de eigendommen van de kerk. Met het verkrijgen van de hoge rechtspraak op 16 april 1627 wist Johan zijn invloed in de heerlijkheid nog verder uit te bouwen. Na zijn overlijden erfde zijn oudste zoon Zeger van Rechteren de heerlijkheid Almelo.
 
Nadat Zeger in 1674 kinderloos was overleden, vererfde de heerlijkheid op zijn neef Adolf Hendrik van Rechteren. Adolf Hendrik kwam via zijn huwelijk in 1695 met gravin Sophia Juliana van Castell-Rüdenhausen in contact met talloze Duitse vorstenhoven. Vanwege deze goede relaties werd hij in 1701 door de [[Staten-Generaal van de Nederlanden|Staten-Generaal]] als ''extraordinaris envoyé'' (gezant) naar de [[keurvorstendom Mainz|keurvorst van Mainz]] afgevaardigd. Tevens werd Adolf Hendrik namens de Staten-Generaal als onderhandelaar naar het hof van [[keizer Leopold I]] te [[Wenen]] gestuurd. Hier wist Adolf Hendrik zich zo verdienstelijk te maken, dat de keizer hem in 1705 tot [[Rijksgraaf|rijksgraaf]] van het [[Heilige Roomse Rijk]] verhief.