Quetzalcoatlus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Versie 44036323 van 81.165.67.127 (overleg) ongedaan gemaakt
KehppKukkieBot (overleg | bijdragen)
k →‎Wijze van vliegen: fout weg, replaced: gebruik maken → gebruikmaken met AWB
Regel 55:
Behalve het vliegen als zodanig was ook het opstijgen problematisch. Tot 2008 werd algemeen aangenomen dat pterosauriërs normaliter opstegen op de wijze van de vogels: door zich op de achterpoten te verheffen, de vleugels uit te klappen en met een sprong het luchtruim te kiezen. Zwaardere soorten zouden wellicht een aanloop hebben moeten nemen. Deze methoden waren echter voor ''Quetzalcoatlus'' uitgesloten. Een langzaam vliegend dier of toestel moet extra weerstand veroorzaken om ondanks de lage snelheid voldoende liftkracht op te wekken om in de lucht te blijven. Om terwijl deze [[geïnduceerde weerstand]] langzaam werd overwonnen te blijven versnellen, zouden de spieren van ''Quetzalcoatlus'' zes paardekracht hebben moeten leveren, wat nog net tot de mogelijkheden behoorde maar wel al binnen enkele seconden tot een totale uitputting had geleid. Een meer efficiënte snelheid met een voldoende lage weerstand werd voor zo'n groot dier echter pas boven de 50 km/u bereikt, veel te hoog om met een enkele sprong van de benen te halen, die daarvoor hoe dan ook zowel in spierkracht als botsterkte te zwak waren: zo'n krachtige afzet zou de dijbeenderen gebroken hebben. Ook een aanloop was geen optie. ''Quetzalcoatlus'' was geen gespecialiseerde renner. Om met de vleugels geheven het evenwicht te bewaren had hij de romp tamelijk verticaal moeten houden en dat zou het [[darmbeen]] in zo'n positie gebracht hebben dat de achterpoten maar heel korte pasjes hadden kunnen maken.
 
Om dit probleem te overwinnen veronderstelde men meestal een externe krachtbron: de zwaartekracht van een helling of een stijgwind. Deze oplossingen overtuigden echter niet echt. Een slecht lopend dier kan ook van een helling geen goed gebruik makengebruikmaken en voldoende sterke stijgwinden zijn bij een meer horizontaal oppervlak tamelijk zeldzaam. Sterke kopwinden komen meer voor maar die zouden het dier slechts kortstondig hebben kunnen wegblazen waarna het weer tegen de grond geklapt zou zijn; de vereiste 50 km/u moet relatief ten opzichte van de luchtstroom behaald worden, niet met de wind mee in relatie tot het aardoppervlak. Cunningham en onderzoeker [[Michael Habib]] werkten vanaf eind jaren negentig een andere optie uit, die al eerder door sommige schrijvers was geopperd: dat de afzet tegen de grond door vleugels zelf plaatsvond. Die waren immers veel krachtiger dan de achterpoten. Ook vleermuizen gebruiken deze methode. In 2008 publiceerde Habib een model, door computersimulaties ondersteund, waarbij in één beweging vijftig tot zeventig km/u gehaald kon worden. Het dier, op vier poten staand, bracht eerst door een sprongetje met de benen het gewicht vol op het vierde middenhandsbeen dat zich dan met kracht tegen de bodem afzette en het lichaam onder een hoek van 30° naar boven lanceerde. Door de grote absolute omvang van ''Quetzalcoatlus'' kon hierbij flink versneld worden tot een vaart die hoog genoeg lag om van geïnduceerde weerstand geen last meer te hebben. Meteen werd voldoende hoogte gewonnen om bij het weer naar voren bewegen van de arm de uitklappende vleugel naar beneden te kunnen uitslaan, wat het dier verder optilde. Habib berekende dat het uitklappen 0,079 seconde in beslag nam, snel genoeg om de neergaande slag te kunnen inzetten voordat het dier weer hoogte verloor. Door de T-vormige doorsnede van de uiterste vingerkootjes kon het uiteinde van de vleugel een draaiing maken waardoor het opgang komen van de opwaartse kracht opwekkende luchtstroom aanzienlijk versneld werd. In wezen werd dus gelijk de normale slagvlucht ingezet en kon het dier geleidelijk blijven stijgen zonder extreme inspanningen te verrichten. Zo kon het ook snel ontsnappen aan roofdieren; zelfs de enorme ''Quezalcoatlus'' was kwetsbaar voor een aanval van zijn leefgenoot ''[[Tyrannosaurus|Tyrannosaurus rex]]''.
[[Bestand:Azhdarchwingshapewittonnaish2008.png|thumb|250px|Volgens sommigen had ''Quetzalcoatlus'' een vleugelvorm als van een condor; dit zou echter veel weerstand veroorzaken]]
Hoewel Habibs model onmiddellijk veel bijval ondervond en mooi aansloot bij Cunninghams verdere interpretatie van het vlieggedrag, blijven er bepaalde moeilijkheden bestaan. Eén daarvan is de precieze vorm van de vlieghuid. Sommige goed geconserveerde fossielen van andere pterosauriërsoorten, waarvan ook de weke delen bewaard zijn gebleven, lijken te laten zien dat het vleugelmembraan tot aan de enkels reikte. Dat zou goed passen bij de kortere vleugels die men tegenwoordig voor ''Quetzalcoatlus'' veronderstelt en resulteren in een vleugelvorm die minder op die van de albatros lijkt maar meer op die van de [[andescondor]], een dier dat ook goed kan zweven en toch redelijk snel opstijgen. Het probleem hierbij is echter dat volgens Cunninghams berekeningen zo'n brede vleugel zoveel weerstand zou veroorzaken dat ''Quetzalcoatlus'' niet meer langdurig zou kunnen vliegen: een hoge [[vleugelslankheid]] was één van zijn veronderstellingen om de minimaal vereiste spierkracht omlaag te brengen. Volgens Habib zou ''Quetzalcoatlus'' echter geleefd kunnen hebben in gebieden waar vrij snel een voldoende thermiek te vinden was; hij berekende in 2010 dat als het dier één tot anderhalve minuut lang een uiterste krachtinspanning vol had kunnen houden, waarbij de ongeveer zestig kilogram vliegspieren een [[vermogen (natuurkunde)|vermogen]] van 25.000 [[Watt (eenheid)|watt]] hadden opgewekt, het een hoogte van een halve kilometer had kunnen bereiken, zijn theoretische maximumsnelheid van 175 km/h benaderend, zodat het nog een anderhalve kilometer had kunnen uitglijden. Deze afstand zou voldoende zijn geweest om als er geen stijgwind te vinden was, althans een veilige plek op te zoeken en het na op krachten gekomen te zijn nog eens te proberen.