Tweede Engels-Nederlandse Oorlog: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Oskardebot (overleg | bijdragen)
kGeen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 37:
Na de Eerste Engelse Oorlog had de Republiek haar vloot sterk uitgebreid. Zo waren er onder andere 60 nieuwe oorlogsschepen gebouwd - zij het dat de meeste daarvan lichtere schepen waren met een geringe diepgang die ze geschikter maakte voor het manoeuvreren in de ondiepe kustwateren: men had maar vier zwaardere schepen. Hierbij kwam nog dat de Engelsen, en dan vooral [[Londen]], in 1665 werden geteisterd door de pest en ook de [[Grote brand van Londen]] van 12 september 1666 ([[gregoriaanse kalender]]) werkte niet in het voordeel van Engeland. Daarbij was de financiële positie van Engeland uiterst wankel. De stedelijke bevolking was toen zelfs in absolute zin nog kleiner dan die van de Republiek. Er was geen betrouwbaar systeem van belastingheffing en de koning was huiverig geld aan het parlement te vragen omdat hij in ruil daarvoor politieke macht zou moeten afstaan. De oorlog zou eigenlijk alleen gefinancierd kunnen worden door het regelmatig buit maken van hele Nederlandse handelsvloten. Tegenslagen konden niet worden opgevangen: er was zelfs nauwelijks geld om reparaties na een ''overwinning'' uit te voeren en de scheepsbouwcapaciteit schoot tekort voor grootschalige vervangende nieuwbouw. Men zou dus geheel afhankelijk zijn van de gevechtscapaciteit van de al bestaande vloot met zijn acht zware driedeks linieschepen. Die was echter aangetast door een verslapte discipline, snel oplopende betalingsachterstanden aan de zeelui en een terugval naar de gewoonte om admiraals te benoemen op basis van afkomst in plaats van competentie. Engeland was een land met enorme economische, sociale en politieke kwalen: die probeerde men te genezen door oorlog te voeren tegen de rijkste en modernste samenleving ter wereld, een te sterk medicijn voor het zieke gestel.
 
De Nederlandse vloot stond vanaf 11 augustus 1665 onder leiding van luitenant-admiraal Michiel de Ruyter, die vele successen zou boeken. Hij speelde een hoofdrol in twee gedenkwaardige gebeurtenissen in deze Tweede Engelse Oorlog, namelijk de [[Vierdaagse Zeeslag]], en de [[tocht naar Chatham]]. Anders dan de Engelsen verwacht hadden, schaarden alle gewesten van de Republiek zich achter [[Holland]], ook het Oranjegezinde [[Friesland]], dat samen met [[Groningen (provincie)|Groningen]] 28 oorlogsschepen uitrustte. Op het Huis Te Eerbeek werd een krijgsraad gehouden. Hieraan namen onder anderen Johan Maurits van Nassau, Cornelis de With en de Franse bevelhebber van Lodewijk XIV deel. Het was een lastige zaak.
 
De eerste belangrijke zeeslag was een Engelse overwinning op 13 juni 1665 bij [[Zeeslag bij Lowestoft|Lowestoft]]. Van de 103 Nederlandse schepen gingen er 17 verloren, waaronder het vlaggenschip ''de Eendragt'' dat met admiraal [[Jacob van Wassenaer Obdam]] de lucht in ging. Hierna beheersten de Engelsen een jaar lang de zee, maar wisten deze gunstige situatie niet uit te buiten doordat de Ruyter verschillende [[Slag in de Baai van Bergen|retourvloten]] veilig thuisbracht en [[Lodewijk XIV van Frankrijk|Lodewijk XIV]] zich aan de kant van de Republiek schaarde, die haar vloot met een ambitieus nieuwbouwprogramma versterkte. Voor 1665 tot en met 1667 plande men de bouw van 60 schepen, zodat men de hele vaste kern van de vloot met nieuwe zwaardere vaartuigen kon vervangen. De werkelijke productie zou zelfs iets hoger liggen. Waren er in [[1664]] al zeventien oorlogsschepen opgeleverd, waaronder de zware ''Kallandsoog'', in 1665 liepen er 28 van de werf, waarvan acht met meer dan 70 kanons. Het volgende jaar volgden er nog eens 25, zes daarvan zwaar. Engeland kon tijdens de hele oorlog slechts twaalf oorlogsschepen bouwen, waarvan maar twee van de ''first'' en ''second rate'' (de zwaarste klassen). De Republiek begon op grote schaal kaperbrieven uit te geven; 418 Engelse koopvaarders werden buitgemaakt en de Engelse handel met het continent viel vrijwel stil. Terwijl de Republiek zeelui lokte met een loon van 21 gulden de maand in baar geld uitgekeerd, moesten de geronselde Engelse matrozen het doen met papieren schuldbekentenissen: velen monsterden aan bij de vloot van de vijand. De bisschop van Münster trok zich terug uit de oorlog toen Karel geen geld meer had om hem te ondersteunen.