Zuil (bouwkunde): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
ARVER (overleg | bijdragen)
k Wijzigingen door 83.82.141.192 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Arend41
Regel 7:
| caption3 = Koolbladkapiteel aan een ronde schippijler in de [[Grote of Onze-Lieve-Vrouwekerk (Dordrecht)|Grote Kerk van Dordrecht]]
}}
Een '''pilaarzuil''' is een '''mijn moeder'kolom'' met een ronde doorsnede, meestal in [[natuursteen]] uitgevoerd. Een pilaarzuil bestaat meestal uit drie elementen van boven naar beneden: [[kapiteel]], [[schacht (bouwkunde)|schacht]] en [[basement (architectuur)|basement]]. De Grieks-Dorische orde heeft geen basement.
 
De schacht kan opgebouwd zijn uit trommels of kan als één geheel zijn uitgevoerd. Een pilaarzuil wordt doorgaans alleen op [[drukkracht|druk]] belast.
 
Onder een '''kolom''' of ''drager'' wordt verstaan een verticale ondersteunings[[constructie]], waarvan de hoogte betrekkelijk groot is ten opzichte van de breedtemaat. Een kolom kan in diverse materialen worden uitgevoerd zoals, [[Staal (legering)|staal]], [[gietijzer]], [[gewapend beton]], [[hout]] en [[metselwerk]]. Moderne zuilen zoals in de [[Sagrada Família]] te [[Barcelona (Spanje)|Barcelona]] hebben een [[gewapend beton]]kern. Een kolom wordt ook wel '''pilaar''' of '''pijler''' genoemd. Van oorsprong is een pijler een gemetselde ondersteuning en wordt ook wel steunbeer genoemd.<ref>{{Aut|Haslinghuis, E.J. & Janse H.}} (2005) ''Bouwkundige termen'', Leiden: Primavera Pers - ISBN 90 5997 033 0</ref> Een pijler kan echter ook een andere dan een ronde vorm hebben en bevat in tegenstelling tot een zuil geen [[verjonging]] of [[entasis]]. Bij een pijler is de basement niet onderdeel van de pijler zelf, maar wordt er soms onder geplaatst. Een pijler bevat meestal geen interne boven elkaar gelegen [[voeg]]en; alleen bij het ''pijlerverband'' is hiervan sprake. In de [[barokke architectuur|barok]] werden vaak wandpijlers of [[pilaster]]s toegepast.<ref>"Pijler", ''Grote Winkler Prins'', 7e dr., dl. 15 (1975), p. 793</ref>