Bloedstolling: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
prothr=>protr
Regel 1:
[[Bestand:coagulation cascade.png|rechts]]'''Bloedstolling''' of '''coagulatie'''<ref name="Pinkhof2012">Everdingen, J.J.E. van, Eerenbeemt, A.M.M. van den (2012). ''Pinkhof Geneeskundig woordenboek'' (12de druk). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.</ref> is het proces waardoor [[bloed]] dat aan de lucht of aan andere oppervlakken dan de binnenkant van het vaatstelsel wordt blootgesteld klontert en hard wordt. Het is één van de processen die bloedverlies bij verwondingen beperken ([[hemostase]]). Bloedstolling is een buitengewoon complex proces waarbij vooral de [[bloedplaatje]]s en een groot aantal [[Proteïne|eiwitten]] in het bloed, de zogenaamde [[stollingsfactor]]en, betrokken zijn. Falen van de bloedstolling leidt tot een verhoogde bloedingsneiging, terwijl het bij een verhoogde activiteit [[trombose]] kan veroorzaken.
 
Twee manieren waarop de stollingscascade op gang kan worden gebracht zijn langs de zogeheten intrinsieke en de extrinsieke keten. Voor de intrinsieke keten zijn de componenten al in het bloed aanwezig. Bij de extrinsieke keten is nog [[Tromboplastine|tissue factor]] nodig dat wordt uitgescheiden door beschadigde cellen. In het lichaam vindt met name de extrinsieke route van bloedstolling plaats.
 
== Fysiologie ==
Tijdens hemostase volgen drie stappen elkaar snel op. De eerste stap is ''[[vasoconstrictie]]'', dit is het vernauwen van het beschadigde bloedvat. Vervolgens treedt ''propvorming'' op uitgaande van de bloedplaatjes. Als laatste stap vindt ''coagulatie'' plaats.
 
=== Vasoconstrictie ===
Regel 10:
 
=== Propvorming ===
De bloedplaatjes spelen een grote rol in het tijdelijk dichten van de beschadigde vaatwand. Onder normale omstandigheden klitten bloedplaatjes niet samen. Ook aan de gladde endotheelwand van het bloedvat hechten de bloedplaatjes onder normale omstandigheden niet. Normaal vormt het endotheel namelijk een barrière tegen onderliggende structuren die zorgen voor bloedplaatjesaggregatie (=binding). Ook produceren endotheelcellen stoffen die bloedplaatjesaggregatie tegengaan en hebben ze een verwijdende werking op de vaatwand.
Wanneer de vaatwand beschadigd raakt (zoals bij een wond) ontstaan onregelmatigheden in de vaatwand. Bloedplaatjes hechten zich vervolgens aan deze beschadiging. Dit wordt veroorzaakt door contact van de bloedplaatjes met de collageenvezels van de vaatwand (die door de beschadiging bloot komen te liggen). De hechting van de bloedplaatjes aan de collageenvezels vindt plaats onder invloed van de [[von willebrandfactor]] (VWF). Dit is een groot plasma-eiwit dat geproduceerd wordt door de endotheelcellen. Bloedplaatjes hechten via hun [[receptor (biochemie)|receptor]] (GP1b) aan de von willebrandfactor. Bloedplaatjes kunnen ook direct aan de beschadigde vaatwand binden, dit verloopt via glycoproteïnecomplexen (GP-Ia/IIa, GP-1b/IX en GP-IC/IIa).
Wanneer de bloedplaatjes aan collageen gehecht zijn worden ze geactiveerd door [[trombine]]. Hierdoor vallen de bloedplaatjes uit elkaar waardoor ze verscheidene stoffen vrijgeven. Zo komt [[serotonine]] vrij dat een potente vasoconstrictor is. Tevens wordt adenosinedifosfaat (ADP) vrijgegeven dat de propvorming versnelt. Vervolgens ontstaat een zichzelf versterkend proces waardoor nog meer bloedplaatjes aggregeren en wordt de propvorming versneld. Wanneer deze propvorming voltooid is, volgt het proces van de bloedstolling, waarbij de stollingsfactoren in een cascade geactiveerd worden (= coagulatie).
 
=== Coagulatie ===
Tijdens dit proces vermindert de vloeibaarheid van het bloed tot er uiteindelijk een stolsel gevormd wordt. Als eerste stap wordt de stof protrombineactivator gevormd. Deze stof zorgt ervoor dat [[protrombine]], dat zich in het bloedplasma bevindt, omgevormd wordt tot het actieve trombine. Op zijn beurt katalyseert trombine de vorming van fibrinedraden uit fibrinogeen. Deze fibrinedraden dichten de vaatbeschadiging tot het vat definitief gerepareerd kan worden. Deze voorstelling is slechts zeer beperkt gehouden. In realiteit spelen er meer dan dertig substanties een rol bij bloedstolling. Stoffen die de bloedstolling stimuleren worden procoagulantia genoemd. Stoffen die de bloedstolling tegengaan worden anticoagulantia genoemd. Of het bloed al dan niet stolt hangt af van de balans tussen beide factoren. Onder normale omstandigheden helt de balans over naar de anticoagulantia zodat het bloed vloeibaar wordt gehouden. Hoe het hierboven geschetste proces plaatsvindt wordt onderstaand meer gedetailleerd besproken.
 
De stolling kan op twee manieren plaatsvinden:
* Intrinsiek: dit is een proces dat in het laboratorium waargenomen wordt en is daarmee een goede maat voor de functionaliteit van de stolling in het lichaam. In het lichaam heeft de intrinsieke route een versterkende werking op de extrinsieke route;
* Extrinsiek: hierbij wordt, onder invloed van weefselfactor dat uitgescheiden wordt door beschadigde cellen, de stolling geactiveerd. In het lichaam wordt de bloedstolling geïnitieerd door de extrinsieke route. De uitgescheiden weefselfactor noemt men ''Tissue Factor (TF)'', ''factor III'' of ''weefsel[[tromboplastine]]''.
 
Hieronder worden beide routes kort toegelicht.
Regel 38:
| II ([[protrombine]]) || De geactiveerde vorm (IIa) activeert I, V, VII, XIII, proteïne C, bloedplaatjes (vitamine K nodig voor aanmaak)
|-
| III (Tissue factor of weefsel tromboplastine) || Co-factor van VIIa
|-
| IV [[Calcium]] || Noodzakelijk voor de binding van stollingsfactoren met fosfolipiden
|-
| V (Proaccelerine of labile factor) || Co-factor van X met hetwelk het protrombinasecomplex vormt
Regel 64:
 
=== Remming van de stolling ===
 
De belangrijkste remmers van de stolling zijn antitrombine (AT), proteïne C en proteïne S. AT inactiveert trombine, maar is ook in staat om factoren Xa, XIIa, XIa, IXa, en IIa te remmen. Heparine zorgt voor een versnelde werking van antitrombine. Heparine wordt in het ziekenhuis veel gebruikt voor de behandeling van patiënten met [[trombose]].
Proteïne C breekt de factoren Va en VIIIa af, waardoor de stolling geremd wordt. Proteïne C heeft voor een optimale werking Proteïne S nodig (=cofactor). Voor laboratorium doeleinden kan EDTA of citraat gebruikt worden welke het calcium wegvangen waardoor het bloed onstolbaar is; hierdoor kan er in plasma gemeten worden in plaats van serum. Trombose diensten maken ook gebruik van stollingsremmende middelen, maar is op een ander systeem gebaseerd. Een aantal van de stollingsfactoren zijn afhankelijk van vitamine K voor hun aanmaak. Dit zijn de stollingsfactoren II, VII, IX en X. Bij een tekort aan vitamine K worden niet-functionele vormen, PIVKA's (''protein induced by vitamin K absence or antagonist'') gevormd. De functie kan afgeremd worden met behulp van een vitamine K-antagonist zoals bijvoorbeeld [[acenocoumarol]], [[fenprocoumon]] en dergelijke. Daarnaast kan ook gebruikgemaakt worden van aspirine en aanverwante stoffen die nog een ander mechanisme volgen.
Regel 77 ⟶ 76:
==Literatuurverwijzingen==
{{References}}
{{Commonscat|Coagulation}}
 
{{Commonscat|Coagulation}}
[[Categorie:Hart en vaatstelsel]]
[[Categorie:Hematologie]]
[[Categorie:Signaaloverdracht in cellen]]
[[Categorie:Klinische chemie]]
 
[[de:Hämostase#Übersicht über Gerinnungsfaktoren und Inhibitoren]]