Handel (economie): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 16:
De term ''handelsgeest'' duidt op vindingrijkheid, [[creativiteit]] en de gedrevenheid om met handel geld te verdienen.
 
== Economischelaat drijfverenda is staan beo ==
Op basis van economische drijfveren kan onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten handel. De drijfveer kan zijn:
*verschil in [[productiekosten]];
Regel 22:
*[[Economische cyclus|economische cycli]].
 
=== Verschillaat inda productiekostenis staan beo ===
Een product kan wel aanwezig zijn, maar elders goedkoper zijn. Dit kan optreden door lagere productiekosten, mogelijk door [[Mededinging|concurrentie]]. Als de prijs na [[Vervoer|transport]] en [[Douanerechten|importheffingen]] nog steeds goedkoper is, dan zal zeer waarschijnlijk iemand een handel opzetten.
 
==== Absoluutlaat enda comparatiefis voordeelstaan beo ====
Als men op een bepaalde plaats beter is in de productie van een artikel en op een andere plaats beter in een ander artikel, dan hebben beide partijen voordeel bij handel. Dit principe staat bekend als [[absoluut voordeel]] en werd bekend door {{aut|[[Adam Smith]]}}. Maar zelfs als het ene land beter in staat is om beide producten te maken dan een ander land, loont het om zich te specialiseren in het product waar men het grootste voordeel mee heeft en het andere product uit het andere land te halen. Dit noemde {{aut|[[David Ricardo]]}} het [[comparatief voordeel]].
 
Hoewel deze twee principes betekenen dat het gehele land er op vooruitgaat bij [[vrijhandel]], geldt dit niet noodzakelijk voor groepen binnen een land. Indien men werkt in een bedrijfstak die de internationale concurrentie niet aankan en niet omgeschoold kan worden, dan kan er wel degelijk sprake zijn van lokale nadelen. Hetzelfde geldt uiteraard als men in deze bedrijfstakken heeft geïnvesteerd. Vanuit deze hoek zal dan ook vaak worden aangedrongen op [[Protectionisme|protectionistische]] maatregelen.
 
==== Specialisatielaat da is staan beo ====
Een absoluut of comparatief voordeel kan worden bereikt door [[schaalvoordeel]]: het is minder werk voor één bakker om twee broden te bakken dan voor twee bakkers om elk één brood te bakken. Hierdoor maakt [[specialisatie]] productie van goederen efficiënter. Een belangrijke drijfveer voor handel is dan ook de [[Arbeidsdeling|verdeling van arbeid]] die uit deze specialisatie voortkomt.<ref>Het met specialisatie samenhangende begrip [[Arbeidsdeling|arbeidsverdeling]] stamt uit het in 1776 gepubliceerde ''[[The Wealth of Nations]]''. {{aut|[[Adam Smith]]}} gaf hierin het voorbeeld van een speldenfabriek: waar één man zeker niet in staat zou zijn om 20 spelden per dag te maken, waren tien man in staat om in een dag 48.000 spelden te maken door de taken te verdelen. Deze productie is dusdanig hoog dat deze niet lokaal afgezet kan worden, zodat specialisatie handel over grotere afstanden stimuleert.</ref>
 
Een land of regio kan ook een voordeel bereiken door een technologische voorsprong. Dit gold bijvoorbeeld in de negentiende eeuw voor de Britse textielindustrie. Door hoge kosten om in bijvoorbeeld de [[vliegtuigindustrie]] te stappen kan de voorsprong langdurig zijn. Ook kan de [[consument]] meer keuze willen hebben. Fabricanten spelen hierop in door [[productdifferentiatie]].
 
=== Tekortenlaat da is staan beo ===
Zowel de bevolking als de [[economische middelen]] zijn niet gelijkelijk verdeeld over de wereld. Een tekort aan een [[Product (economie)|product]] op een plaats en een overschot op een andere plaats komt vaak voor bij [[grondstof]]fen en [[natuurlijke hulpbron]]en, maar ook bij [[Halffabricaat|halffabricaten]]. Handel ontstaat niet alleen omdat grondstoffen niet over de gehele wereld in gelijke mate voorkomen, maar ook omdat ze op de ene plaats goedkoper gedolven kunnen worden dan op de andere. In het [[Heckscher-Ohlinmodel]] wordt uitgegaan van de in een land aanwezige [[productiefactor]]en. Aangezien deze in elk land anders zijn, zal elk land het meeste voordeel hebben bij een andere specialisatie. De specialisaties worden in de [[International Standard Industrial Classification of All Economic Activities|ISIC]] verdeeld in verschillende [[Economische sector|sectoren]] die alle een andere behoefte aan handel hebben.
 
Regel 43:
In de [[Slutsky-vergelijking]] zijn zowel het [[Inkomenseffect|inkomens-]] als het [[substitutie-effect]] verwerkt. Als de prijs te hoog wordt, zal men zoeken naar een [[substitutiegoed]]. Zo kan bijvoorbeeld het verschil in vraag naar olie worden verklaard na de [[oliecrisis van 1973]] en [[Oliecrisis van 1979|die van 1979]]. In 1973 was het inkomenseffect dominant. Olie was nog een [[primair goed]], zodat men een groter deel van het inkomen daar aan moest besteden. Er bleef daardoor minder over om aan overige zaken te besteden, wat een wereldwijde [[recessie]] tot gevolg had. In 1979 was het echter technisch mogelijk voor [[elektriciteitscentrale]]s om over te schakelen naar gas en steenkool. Dit had een scherpe daling van de vraag naar olie tot gevolg, een goed voorbeeld van het substitutie-effect.
 
=== Tijdelijkelaat tekortenda is staan beo ===
Een tijdelijk tekort kan lokaal ontstaan door de [[conjunctuur]]. Onderscheid wordt gemaakt tussen een langdurige of [[seculaire trend]] van tientallen jaren, een korte cyclus van enkele jaren en [[seizoensschommeling]]en.
Seizoensschommelingen treden onder meer op bij landbouwproducten waar het aanbod sterk stijgt na de [[oogst]]. Zo neemt het aanbod van graan sterk toe vanaf eind september tot oktober als de graanoogsten in Noord-Amerika verscheept worden, terwijl er aan het beging van de zomer een rustige periode is omdat de meeste voorraden afgevoerd zijn. Ook cycli in voorraadvorming spelen een rol, zoals de vraag naar olie die toeneemt in aanloop naar de winter op het [[noordelijk halfrond]]. De korte cyclus kan lokaal tot tijdelijke tekorten leiden door rampen, slechte planning of de conjunctuur. Op de lange termijn kan er sprake zijn van veranderingen doordat de economie een ontwikkeling doormaakt. Zo wordt er in een [[landbouwsamenleving]] een relatief groot deel van het inkomen besteed aan voeding en andere primaire goederen. Volgens de [[wet van Engel]] neemt dit aandeel af bij het stijgen van het inkomen en neemt het aandeel van [[luxegoed]]eren met een [[Toegevoegde waarde (economie)|toegevoegde waarde]] toe.