Constant Permeke: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Peve (overleg | bijdragen)
Regel 8:
In zijn Oostendse jeugd liep Permeke van [[1903]] tot [[1906]] academie te [[Brugge]], maar veel stak hij er niet op. Eén van zijn medeleerlingen was [[Achiel Van Sassenbroeck]]. In 1906 verbleef hij te Gent, voor zijn [[militaire dienstplicht]]. Hij liet zich daar inschrijven aan de academie en werd ingedeeld bij de "Universitaire Compagnie", waarbij hij van een zekere vrijheid kon gebruikmaken, om vriendschap te sluiten met belangrijke figuren als [[Frits Van den Berghe]], [[Gustave De Smet]], [[Henri Puvrez]], [[Léon De Smet]], en de criticus [[Paul Gustaaf Van Hecke]]. Sterk onder de invloed van "de prins van het Vlaamse luminisme" [[Emile Claus]], die te [[Astene]] verbleef, en aangetrokken door de bekendheid van de eerste Latemse kunstenaarskolonie, rond [[Binus Van Den Abeele]], vestigde de groep vrienden zich te [[Sint-Martens-Latem]].
 
In maart [[1908]] was Permeke soldaat af en keerde hij terug naar Oostende. Gust De Smet kwam ook naar Oostende, en het tweetal betrok samen een [[herberg]]kamer in de Kaaistraat. Geconfronteerd met het rauwe, harde [[visserij|vissersleven]] van die tijd, namen ze afstand van het lichte [[coloriet]] van de [[Claus-techniek]], die ze niet toeliet hun emotioneel beleven op doek te brengen.
 
In de lente van [[1909]] trok Permeke weer naar de Latemse vrienden, maar hij leefde er eerder teruggetrokken en interesseerde zich vooral voor de zware en pasteuse toets van [[Albert Servaes]], die hij al kende van zijn Gentse academietijd. Servaes kon toen al doorgaan als de "Vader van het Vlaamse expressionisme". Op [[27 juni]] [[1912]] trouwde Permeke met Maria Delaere uit [[Poperinge]], zijn "Marietje". Het koppel vestigde zich in de [[Vuurtorenwijk]] te Oostende, te midden van het harde, maar sociaal aan mekaar gehechte vissersvolk. Hier kregen we de eerste doorbraak van het Permekiaanse expressionisme in al zijn emotionele geladenheid: dof gehouden tonaliteit, brutale vormgeving en gedurfde vervormingen, om zijn expressieve kracht te creëren.
 
Toen in [[1914]] de [[Eerste Wereldoorlog]] uitbrak werd Permeke opgeroepen en ingezet bij de verdediging van Antwerpen. Te [[Duffel]] raakte hij zwaargewond. Hij werd overgebracht naar het [[Verenigd Koninkrijk]], naar een hospitaal te [[South Hillwood]]. Na zijn herstel vond hij zijn vrouw en zijn moeder terug in [[Folkestone]]. Hier werd zijn eerste zoon John geboren. Intussen ontstonden contacten met Belgische kunstvrienden als [[Edgard Tytgat]], [[Gustave van de Woestijne]], [[AlouïsAloïs Boudry]] en [[Hippolyte Daeye]]. In maart [[1916]] vestigde hij zich in [[Chardstock]] ([[Devonshire]]). Hoewel hij nog steeds op krukken liep kreeg zijn schildersziel hem weer te pakken, en er ontstonden enkele meesterwerken als kleurenexplosies omheen het Engels pittoreske natuurgebeuren.
In april [[1919]] keerde het gezin Permeke, met intussen drie kinderen, terug naar België, naar het huis op de Oostendse Vuurtorenwijk. Na zijn levensroes van het Devonshirelandschap werd de kunstenaar nu geconfronteerd met een desolate, deels berooide visserswijk. In sombere kleuren en krachtige lijnen bracht hij virtuoos raak geobserveerde vissersfiguren, als hoofdthema, in beeld. Daarna trok hij naar de Langestraat in het visserskwartier (1921-1925) waar [[Gustave De Smet]] en [[Frits Van den Berghe]] hem vervoegden.
 
In [[1921]] bezorgden de [[Brussel (stad)|Brusselse]] galerijhouders van "Sélection", P.G. Van Hecke en [[André de Ridder (auteur)|André de Ridder]], Constant Permeke een opmerkelijke expositie in "Kunst van Heden" te Antwerpen. Ook te [[Parijs]], in de galerij "La Licorne", in hetzelfde jaar, was het Franse onthaal een revelatie. Nu al toonde Permeke zich superieur aan zijn Latemse vrienden Frits Van den Berghe en Gustaaf De Smet. Tussen [[1922]] en [[1924]] trok Permeke regelmatig naar Astene, om er samen te werken met Frits Van den Berghe. In [[1926]] verbleef hij kort te [[Vevey (stad)|Vevey]] ([[Zwitserland]]). Hij schilderde er enkele berglandschappen, die Albert Servaes interesseerden. In [[1930]] betrok hij het huis "De Vier Winden" te [[Jabbeke]]. Meteen wijzigde zich zijn thematiek: wat eerst visser en zee betekende, werd nu gedomineerd door boer en akker. Hij ontplooide nu ten volle zijn barokke kracht in een enorme productiviteit, met meesterwerken als "Gouden Oogst" (1935), "De Grote Marine" (1935), "Moederschap" (1936), "Het Afscheid" (1948), "Dagelijks Brood" (1950).
 
Permeke ontpoptontpopte zich eerst in [[1937]] als [[beeldhouwer]]. Hierin zocht hij het isoleren van de menselijke figuur, alweer in een indrukwekkend monumentaal gebeuren. "De Zaaier" (1939), de grote "Niobe" (1946) en "De Drie Gratiën" (1949) gaven gestalte aan een beheerste monumentaliteit in een mythologische expressie. In [[1934]] kreeg hij de internationale erkenning ten volle, bij zijn deelname aan de "[[Biënnale van Venetië]]". Ook in [[1926]] al had hij België vertegenwoordigd, samen met zijn vrienden Frits Van den Berghe en Gust De Smet, in dezelfde stad, op de XVde Internationale Expositie.
 
De oorlogsperiode [[1940]]-[[1944]] werd voor Permeke, zowel menselijk als artistiek, een tragedie. Zijn zoon Paul werd door de [[Duitsland|Duitsers]] weggevoerd en hemzelf werd het schilderen verboden. Zijn kunst, zoals het hele [[expressionisme]] werd als "[[Entartete Kunst|entartet]]" beschouwd. Verbitterd zocht hij te Brussel een tijdelijke verblijfplaats. Na de oorlog werd hij in december [[1945]] benoemd tot directeur van het Nationaal Hoger Instituut en de [[Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen|Koninklijke Academie te Antwerpen]], als opvolger van [[Isidore Opsomer]]. Bij deze benoeming had hij echter zijn persoonlijke voorwaarden gesteld. Nog geen jaar later, in oktober [[1946]], nam hij al ontslag en gaf de toorts door aan zijn goede vriend [[Henri Puvrez]]. Intussen was zijn zoon uit het gevangenkamp teruggekeerd en vond Permeke zijn werkkracht terug in vernieuwde levensvreugde.
 
Het summum van zijn carrière bereikte Permeke op zijn retrospectieve expositie te [[Parijs]], in [[1947]]-[[1948]]. De feestelijke vreugde werd echter brutaal verdrongen door het overlijden van zijn echtgenote, op [[3 mei]] 1948. Hij werd scherp getekend door het drama en, verzorgd door zijn dochter Thérèse, sukkelde hij met zijn gezondheid.