Monolophosaurus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 105:
De onderkant van de draaier is nauw en gelijkmatig gerond, zonder kiel. De zijkant heeft een duidelijke pleurocoel, pneumatische uitholling, en parapofyse, zijuitsteeksel dat het onderste ribgewricht draagt. Een tweede nekrib is aanwezig, hoewel bij het opgestelde fossiel grotendeels van gips gemaakt. Het voorste gewrichtsuitsteeksel is een kleine richel die van de basis van de wervelboog naar voren steekt. Het facet ervan wijst schuin naar voren, omhoog en zijwaarts. Het doornuitsteeksel is laag en helt naar achteren. In zijaanzicht is het profiel ervan driehoekig. De richels die van het doornuitsteeksel naar de achterste gewrichtsuitsteeksels lopen, zijn slecht ontwikkeld. Aan de voorste basis van het doornuitsteeksel bevindt zich een kleine knopvormige spoor die boven en aan de binnenzijde van het voorste gewrichtsuitsteeksel naar voren steekt, zoals bij de meeste theropoden. De achterste gewrichtsuitsteeksels zijn groot met goed ontwikkelde facetten, zodat al de morfologie bereikt wordt van meer naar achteren gelegen wervels. De gewrichtsvlakken wijzen naar achteren en beneden, iets naar bezijden. Op de achterste gewrichtsuitsteeksels liggen opvallende, brede maar lage epipofysen waarvan de lengteassen iets meer naar binnen gericht zijn. Deze buigen naar achteren toe iets naar boven zodat ze zich van de achterste gewrichtsuitsteeksels verwijderen.
 
De halswervels achter de draaier zijn licht opisthocoel: met een bolle voorkant. Hun onderkanten zijn voor zover valt waar te nemen tamelijk glad. De meeste van deze wervels zijn wigvormig om de hals in een S-bocht te dwingen, met uitzondering van de achtste en negende wervel. Bij deze laatste wervels zijn duidelijk kleine ronde pleurocoelen in de zijkanten waarneembaar; bij de voorliggende wervels worden deze details bedekt door in gips gereconstrueerde nekribben die bij de restauratie op het blok van de niet verder uitgeprepareerde reeks aangebracht zijn. De vierde en vijfde wervel hebben zichtbaar holle wervellichamen; dit suggereert dat ook hier pleurocoelen aanwezig zijn, uithollingen met een gat in het midden voor de uitstulpende ''diverticula'' van de luchtzakken die tot in de holte leiden. De holten vormen, zoals een [[CAT-scan]] uitwees, bij de vierde en vijfde wervel grote luchtkamers aan weerszijden van een verticaal middenschot onderaan, naar boven uitlopend in een zijdelingse omvatting van het ruggenmergkanaal. Boven de kamers liggen aan weerszijden kleinere kamers in de basis van de wervelboog. Deze laten onderaan ruimte voor een beenrichel op het plafond van het kanaal, maar verbreden naar boven toe. Verdere uithollingen met een waarschijnlijk pneumatisch karakter zijn de bij de halswervels aanwezig aan de basis van het doornuitsteeksel, van de diapofysen en van de gewrichtsuitsteeksels. Bij de ''fossa infradiapophysealis'', een groeve onder de diapofyse, is duidelijk te zien hoe een pneumatisch foramen overdwars de botwand doorboort. ''Foramina pnaematicapneumatica'' zijn ook zichtbaar in de bases van de voorste gewrichtsuitsteeksels, op de wervelboog van de vierde wervel.
 
De parapofysen, de onderste ribgewrichten, bevinden zich op de voorste onderhoek van het wervellichaam. De voorste gewrichtsuitsteeksels hebben de vorm van langwerpige, schuin naar voren en bezijden uitstekende, uitgroeisels op de rand van de zijuitsteeksels. Hun facetten zijn schuin naar boven, binnen en iets naar voren gericht, bij de vierde en vijfde wervel een hoek van 32° makend met het horizontale vlak. Bij de derde en vierde wervel loopt er een dunne richel iets voor het midden van de onderste binnenzijde van het voorste gewrichtsuitsteeksel naar de voorste benedenhoek van de wervelboog. Die begrenst aan de binnenzijde een diep groeve. Bij de vijfde wervel loopt de richel minder ver naar voren toe en bij achterliggende wervels is zij afwezig. De achterste gewrichtsuitsteeksels lijken op die van de draaier. De hier op liggende epipofysen zijn wat hoger dan bij de draaier, maar worden naar achteren in de reeks toe steeds korter, totdat ze bij de achtste en negende wervel niet meer achter de facetten van de postzygapofysen uitsteken. Van de epipofyse af loopt een lage richel naar de achterste buitenrand van het facet van het voorste gewrichtsuitsteeksel; de richel markeert de overgang van het vlak naast het doornuitsteeksel en het lager gelegen iets naar beneden gebogen vlak van het zijuitsteeksel. De zijuitsteeksels van de derde halswervel zijn kort, plat en iets naar beneden en bezijden gericht. Ze hebben kleine ovalen facetten als diapofysen, de bovenste ribgewrichten die contact maken met de tabercula van de ribben. Naar achteren in de reeks toe worden de zijuitsteeksels groter en langer. Hun bases worden smaller zodat er een geleidelijke overgang ontstaat met de staafvormige zijuitsteeksels bij de ruggenwervels. Van de achterrand van het zijuitsteeksel loopt een lage richel naar de achterste onderhoek van de wervelboog; naar achteren in de reeks wordt zij geleidelijk hoger.