Dirigent: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Label: Misbruikfilter: Schuttingtaal
Mazbel (overleg | bijdragen)
k Reverted 1 edit by 109.130.56.36 (talk) identified as vandalism to last revision by Wiki13. (TW)
Regel 14:
De dirigent maakt veelal gebruik van een [[partituur]], een muziekboek waarin de partijen van alle instrumenten en stemmen staan met hun [[muzieknotatie]]. Veel dirigenten spelen ook zelf een instrument en zo kan het gebeuren dat vele musici later dirigent worden. Ook [[componist]]en hebben vaak het dirigeerstokje gehanteerd.
 
== Geschiedenis ==
Neuken is goed
===Oudheid en middeleeuwen===
Bij zowel de [[Grieken]], [[Romeinen (volk)|Romeinen]], [[Byzantijnse Rijk|Byzantijnen]] en [[Romaans Europa|Romaanse volkeren]] bestond het dirigeren van muziek al. In de antieke tijd berustte het dirigeren meer op een beweging van de vingers dan van de hand of arm. De schrijver [[Martianus Capella]] (ca. 400 na Christus) zegt over de wijsvinger, dat deze ''"de vinger is die de dirigent bij verschillende gezanghen beweegt"''.
 
In het tijdvak van het [[Gregoriaanse muziek|Gregoriaans]] is er sprake van een beweging van de hele hand. Als bron hiervoor wordt doorgaans verwezen naar een bericht over de ontvangst van [[Keizer Koenraad II]] in [[Ingelheim am Rhein|Ingelheim]] in 1030 en een beschrijving in een handschrift uit [[Montecassino]], rond 1100. Beide geschriften handelen over dirigenten die de toonhoogte met handgebaren uittekenden. Ook in handschriften uit de 9e en 10e eeuw kan men lezen over de gestiek die dirigenten maakten. Ze worden neuma genoemd, een woord afgeleid van het Griekse ''νεύμα'' (='teken'). Het is echter onzeker of er direct verband bestond, en zo ja welk, tussen de [[muzieknotatie]] van die tijd (het [[neume]]nschrift) en deze 'neuma' der dirigenten, die de melodie als het ware 'uittekenden' met de rechterhand. Het is verklaarbaar dat de directie in eerste instantie gericht was op het aangeven van toonhoogten en niet op het ritme, wanneer men bedenkt dat er voor 1000 geen exacte melodienotatie bekend was, zodat de melodie niet kon worden afgelezen op de manier zoals wij die tegenwoordig kennen. De directie was een geheugensteuntje om de melodie gemakkelijker te kunnen onthouden, en om instudering te bespoedigen. Ook moderne muziekmethodieken bedienen zich soms van [[Guidonische hand|handgebaren voor het uitbeelden van de toonhoogten]] (''cheironomie'').
 
Met de komst en verbreiding van een duidelijker afleesbaar muziekschrift (ca. 1100) trad deze eerste behoefte aan een geheugenhulp (en dus het uitschilderen van de melodielijn naar toonhoogte) minder op de voorgrond. De teksten spreken ook over het stuwen van de beweging, zij het in algemene bewoordingen, en niet over het aangeven van ritme. Er zijn verder geen Middeleeuwse teksten bekend die ons exacte kennis geven over de cheironomie die gebezigd werd.
 
Intussen werd het dirigentschap in kloosters en kerken meer en meer een hoge functie. Niet alleen [[intonatie (muziek)|intoneert]] de dirigent of wijst hij de zanger, die intoneren, zal aan, en leidt hij de zang van het koor, maar hij wordt een 'officialis' in de gemeenschap van clerici en kloosterlingen, die de te zingen melodieën bepaalt, ze instudeert en als teken van zijn waardigheid tijdens de [[Liturgie|liturgische diensten]] de [[Dalmatiek (liturgie)|dalmatiek]] of koorkap draagt en de [[Cantor (religie)|cantor]]staf in de linkerhand houdt. In de loop der eeuwen wordt dit cantorschap meer en meer een erefunctie en wordt de praktische leiding overgedrage aan een [[Magister]] of [[Succentor]]. Deze praktijk is waarneembaar tot aan de [[Franse Revolutie]].
 
===Renaissance en barok===
Met de structurele wijziging van het ritme bij de opkomst van de meerstemmige muziek met afgemeten toonlengtes, wijzigt ook de directiemethode. Er ontstonden [[Maat (muziek)|modelgroeperingen]] in driedeligheid (''[[Zwarte mensurale notatie|Tempus perfectum]]'') en tweedeligheid (''[[Zwarte mensurale notatie|Tempus imperfectum]]''). Het aanvangsmoment van deze telbare '[[Metrum|maat]]eenheden' (niet te verwarren met ons maatbegrip als periodieke terugkeer van zware en lichre maatdelen) werd op verschillende manieren aangegeven: hoorbaar, zichtbaar, of beide tegelijk. Elke eenheid had een neer- en een opslag, die de snelheid had van een 'gaande', [[andante]] beweging. Het heeft eeuwen geduurd voordat men in de drie- of vierdelige maat de slag opzij uitvond en men vluggere of langzamere beweging binnen het verloop van een maat door een opschrift aangaf. Tot omstreeks 1600 moest men voor een vluggere beweging zich behelpen met het schrijven van veel noten binnen de eenheid van de aan het begin vanhet stuk geschreven 'tempus', voor een langzamere bewegingsindruk door weinig noten te noteren of door dezelfde noten, over verschillende maateenheden verdeeld te schrijven.
 
Na 1600 begint het tijdperk van de instrumentele muziek te bloeien. Vanaf dan begint ook de rechtstreekse ontwikkeling naar de wijze van dirigeren die wij tegenwoordig kennen. Dirigent en componist waren vaa nog, net zoals in voorafgaande eeuwen van vocale meerstemmigheid, een en dezelfde persoon. Zijn aanwijzingen tijdens de uitvoerinegn behoefden niet meer te zijn dan herinneringen aan wat reeds bij het repeteren was besproken en geoefend. In de instrumentale muziek was aanvankelijk de beweging die de dirigent maakte eenvoudig: veel muziek was gebaseerd op dansmuziek, en het volstond om het periodiek terugkerende zware maatdeel aan te geven, en wellicht een lichte vertraging bij het slot van een stuk. In de instrumentale muziek volstond het dan ook vaak wanneer de dirigent vanachter zijn klavecimbel met enkele gebaren zijn bedoelingen duidelijk maakte.
 
Met de opkomst van de ''[[stile concertato]]'' (de concerterende stijl) en de ''[[stile rappresentativo]]'' (de operastijl) werden de gezelschappen groter, de muziek gecompliceerder, en het samenspel lastiger en veelzijdiger. Er ontstaat een grotere rol voor de dirgent.
 
===Classicisme===
Tegen het eind van de 18e eeuw werden [[orkest]]en op verschillende manieren geleid. Bij orkesten aan een vorstelijk hof kon er een [[kapelmeester]] zijn die behalve voor de [[kerkmuziek]] ook bij andere gelegenheden musici leidde. Soms stond de leider staande te spelen en werd ''Stehgeiger'' (staande [[violist]]) genoemd, soms werd de maat geslagen met behulp van een manshoge zware dirigeerstaf. De dirigeerstaf was in de zeventiende eeuw ingeburgerd. Het verhaal gaat dat [[Jean-Baptiste Lully]] tijdens een concert zo hard op zijn voet sloeg dat hij aan [[gangreen|koudvuur]], waarmee de wond later besmet raakte, stierf. De staf werd tot ver in de negentiende eeuw gebruikt.
 
===19e eeuw===
In het begin van de negentiende eeuw gebruikte [[componist]] en dirigent [[Louis Spohr|Ludwig Spohr]] een klein stokje om de maat aan te geven en halverwege deze eeuw was het [[dirigeerstok]]je ingeburgerd. Het was tevens een gewoonte dat componisten ([[Joseph Haydn]], [[Ludwig van Beethoven]]) hun eigen stukken dirigeerden. Haydn deed dat vaak vanachter het [[klavecimbel]], Beethoven stond voor het orkest. Andere componisten, zoals Spohr, [[Carl Maria von Weber|Weber]], [[Franz Liszt]], [[Hector Berlioz|Berlioz]] en [[Felix Mendelssohn-Bartholdy|Mendelssohn]] dirigeerden ook werken van anderen.
 
In 1835 gebruikte Mendelssohn de dirigeerstok bij het dirigeren van het [[Gewandhausorchester]], waarvan hij directeur was. Hij bereikte daarmee een precisie in de uitvoering die voor die tijd ongehoord was. Vanaf 1840 werd de dirigent niet enkel gezien als maatslaander, maar als musicus en [[interpretatie|interpreet]]. Het dirigent zijn werd vanaf dan een beroep. Een grote dirigent die geen componist was, was [[Hans von Bülow (1830-1894)|Hans von Bülow]]. Andere grote dirigenten waren [[Gustav Mahler]], [[Arthur Nikisch]], [[Luigi Mancinelli]], [[Arturo Toscanini]] en [[Felix Weingartner]]. Tegen het eind van de negentiende eeuw was het vak van dirigent uitgegroeid tot [[artistiek leider]] van orkesten.
 
===Moderne tijd===
In de twintigste eeuw werd het vak verder ontwikkeld door grote dirigenten als [[Willem Mengelberg]], [[Bruno Walter]], [[Wilhelm Furtwängler]], [[Otto Klemperer]], Sir [[Thomas Beecham]], [[Herbert von Karajan]], [[Leonard Bernstein]] en [[Bernard Haitink]]. Daarnaast waren er zeer eigenzinnige en individualistische dirigenten als [[Sergiu Celibidache]] en [[Carlos Kleiber]] wier optredens een [[cult (cultuur)|cult]]status kregen. In [[Wenen]] leidde [[Hans Swarowsky]] een generatie lang dirigenten als [[Claudio Abbado]], [[Mariss Jansons]], [[Lorin Maazel]] en [[Zubin Mehta]] op. Ook [[Franco Ferrara]] stond bekend als een uitstekend docent orkestdirectie bij wie velen het vak leerden. Het ''Lehrbuch des Dirigierens'' van [[Hermann Scherchen]] is een zeer leerzame klassieker, tot in onze dagen. Tijdens het jaarlijkse zomerfestival van het [[Boston Symphony Orchestra]] te [[Tanglewood]] krijgen ook jonge dirigenten veel ruimte. [[Leonard Bernstein]] begeleidde er velen van hen, bijvoorbeeld [[Marin Alsop]] die tot de relatief kleine groep vrouwelijke dirigenten behoort. Orkestdirectie is nog steeds grotendeels een mannenbolwerk.
 
In Nederland kunnen jonge dirigenten deelnemen aan het [[Kirill Kondrasjin]]-concours om ervaring op te doen. Een assistentschap bij een dirigent of orkest van wereldfaam heeft vele jonge dirigenten in hun carrière aanzienlijk geholpen.
 
In de 21e eeuw is de gewoonte waarbij een vaste dirigent heel lang aan één orkest verbonden bleef, verleden tijd geworden. Mengelberg en Haitink stonden 50 resp. 27 jaar voor het [[Koninklijk Concertgebouworkest|Concertgebouworkest]]. Andere voorbeelden van zeer lange dienstverbanden zijn Sir [[John Barbirolli]] bij het [[Hallé Orchestra]] (27 jaar), [[George Szell]] bij het [[Cleveland Orchestra]] (24 jaar), [[Eugene Ormandy]] bij het [[Philadelphia Orchestra]] (43 jaar) en [[Jevgeni Mravinski]] bij het [[Sint-Petersburgs Philharmonisch Orkest]] (50 jaar). Weliswaar combineerden zij dit in bepaalde perioden met vaste verbintenissen elders, maar zij golden toch als één met hun "eigen" ensemble, dat zij in langjarige samenwerking naar hun inzichten konden kneden. Zulke lange contracten zijn nu ondenkbaar. Tegenwoordig werkt een chef-dirigent vaak maar enkele weken per seizoen met een orkest en heeft hij soortgelijke contracten en vele gastdirecties elders in de wereld. Mariss Jansons besteedt evenveel tijd aan het [[Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks]] als aan het Koninklijk Concertgebouworkest. Van beide is hij chef-dirigent. [[Jaap van Zweden]] vervult die functie bij orkesten in drie verschillende werelddelen. Volgens sommige critici gaat door deze ontwikkeling het specifieke karakter van een orkest verloren en is de klank "globaler" geworden.
 
Een andere ontwikkeling die in de tweede helft van de twintigste eeuw opkwam, is de specialisatie in repertoire. Dirigenten als [[Nikolaus Harnoncourt]] en [[Roger Norrington]] waren exponenten van een richting die de muziek van [[Barok (muziek)|barok]] en [[Classicisme (muziek)|classicisme]] ging spelen volgens de eisen van de [[authentieke uitvoeringspraktijk]] met "tijdeigen" instrumentarium in kleine bezetting. Naar hun mening moest deze muziek ontdaan worden van interpretatieve misverstanden die zich in de loop der eeuwen hadden ontwikkeld. Het kwam zover dat sommige "traditionele" dirigenten en orkesten nauwelijks meer muziek van voor 1800 op de lessenaars zetten en dat vooral specialisten zich ontfermden over [[Johann Sebastian Bach|Bach]] en [[Wolfgang Amadeus Mozart|Mozart]]. In de 21e eeuw zijn deze richtingen naar elkaar toegegroeid en heeft een soort synthese van opvattingen plaatsgevonden. Dirigenten van grote symfonieorkesten houden bij hun interpretatie van oudere muziek rekening met de inzichten van de authentieke uitvoeringspraktijk, terwijl omgekeerd Harnoncourt, Norrington, [[John Eliot Gardiner]] en [[Philippe Herreweghe]] hun opvatting ook kenbaar maken bij muziek van de [[romantiek (muziek)|romantiek]] en daarna.
 
==Technieken==