Richard Heron Anderson: verschil tussen versies

Amerikaans militair (1821-1879)
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
(geen verschil)

Versie van 12 mei 2014 19:45

Richard Heron Anderson (High Hills of Santee, Borough House Plantation, Stateburg, Sumter County, South Carolina, 7 oktober 1821 - Beaufort, South Carolina, 26 juni 1879) was een generaal die vocht op het oostelijk front in de Amerikaanse Burgeroorlog en vooral bekend is van de Slag bij Spotsylvania Court House in 1864.

Jeugd

Richard Anderson werd geboren als de zoon van Dr. William Wallace Anderson en diens echtgenote Mary Jane Mackensie. Hij was de kleinzoon van de held uit de Amerikaanse Revolutie, Richard Anderson, waarnaar hij genoemd is. Anderson studeerde in juli 1842 af aan de United States Military Academy als 40e van 56 cadetten. Hij ging als tweede luitenant bij de dragonders van het 1st Cavalry Regiment. In 1842 oefende hij aan de school voor cavalerie Carlisle Barracks te Carlisle, Pennsylvania.

Grens en indianen

In 1843 bewaakte hij de grens te Little Rock, Arkansas. Dan werd hij overgeplaatst naar het garnizoen van Fort Gibson en dan Fort Washita, beide in Indianengebied. Zijn regiment begeleidde de U.S. Indian Agent naar Red River in 1843, waarna hij terugkeerde naar Fort Washita en er bleef tot 1844. Anderson diende te Fort Jesup, Louisiana van 1844 tot 1845. Zijn regiment bezette Texas in 1845. In 1864 ging Anderson rekruten ronselen.

Mexicaans-Amerikaanse Oorlog

In de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog nam Anderson in maart 1847 deel aan het Beleg van Veracruz. Op 9 juni nam hij deel aan schermutselingen bij La Hoya. Hij vocht in de Slag bij Contreras op 19 augustus en op 20 augustus in de schermutselingen bij San Agustin Altapulco. Op 8 september vocht hij in de Slag bij Molino del Rey. Voor moed in gevechten bij San Agustin werd hij op 17 augustus bevorderd tot eerste luitenant. Anderson vocht in de Slag om Mexico City van 12 tot 14 september.

Ronselen en de grens bewaken

Na de oorlog ging hij op 13 juli 1848 als luitenant bij de dragonders van het 2nd Cavalry Regiment. In 1849 ging hij opnieuw rekruten ronselen. Van 1849 tot 1850 keerde hij terug naar Carlisle Barracks. In 1854 ging hij weer ronselen. Daarna bewaakte hij de grens van Texas: Fort Graham van 1852 tot 1853 en Fort McKavett van 1853 tot 1854, dan San Antonio in 1854 en opnieuw Fort McKavett in 1855. Op 3 maart 1855 werd hij bevorderd tot kapitein en tot 1856 werd hij gestationeerd te Fort Riley in Kansas. Anderson was te Kansas gedurende de Bleeding Kansas. Daarna ging hij weer ronselen en in 1858 keerde hij terug naar de Carlisle Barracks. Hij vocht in de Utah War van 1858 - 1859. Van 1859 tot 1861 deed hij dienst te Fort Kearny, Nebraska.

Amerikaanse Burgeroorlog

Anderson nam op 3 maart 1861 ontslag bij het leger en ging op 28 januari als kolonel bij het 1e infanterieregiment van South Carolina. Hij kreeg het bevel over de haven van Charleston, South Carolina veroverd na de Slag om Fort Sumter in april. Op 19 juli werd hij bevorderd tot brigadegeneraal en overgeplaatst naar Pensacola, Florida. In de Slag bij Santa Rosa Island op 9 oktober raakte hij gewond aan de linker ellenboog. Anderson herstelde en kreeg in februari 1862 het bevel over een brigade van de Army of the Potomac die later in de lente opging in de Army of Northern Virginia. Gedurende de Peninsula Campaign onderscheidde hij zich in mei in de Slag bij Williamsburg, in juni in de Slag bij Seven Pines en in juli in de Seven Days Battles. In de Slag bij Glendale nam hij tijdelijk het bevel over van de divisie van generaal-majoor James Longstreet. Omwille van zijn verdienste werd hij op 14 juli 1862 bevorderd tot generaal-majoor en kreeg hij het bevel over de divisie van generaal Benjamin Huger. Anderson vocht in het korps van Longstreet in de Tweede slag bij Bull Run. Zijn divisie vocht tegen de laatste verdediging van de Unie rond Henry House Hill, maar bij zonsondergang staakte hij de gevechten.

In de Maryland Campaign kreeg Anderson het bevel over de divisie van generaal Cadmus Wilcox. In september 1862 voerde hij in de Slag bij Antietam het bevel over de verzonken weg Bloody Lane in het midden van de Zuidelijke verdediging. Hij raakte gewond aan de dij en Roger Atkinson Pryor nam zijn bevel over, waarna zijn divisie ten onder ging aan flankaanvallen. In de Slag bij Fredericksburg in december kwam zijn divisie nauwelijks in actie.

Bij de Slag bij Chancellorsville in mei 1863 was Longstreet bezig bij Suffolk, Virginia en Anderson viel links aan, terwijl luitenant-generaal Stonewall Jackson rechts aanviel. Anderson en generaal-majoor Lafayette McLaws verlieten op 3 mei het gelid en vielen in het oosten aan om de opmars van John Sedgwick's VI Corps te stuiten, die Robert E. Lee langs achter wilde aanvallen. Na de dood van Stonewall Jackson op 10 mei reorganiseerde Lee zijn leger in drie korpsen. De divisie van Anderson werd ingedeeld in het derde korps onder luitenant-generaal A. P. Hill. Anderson hield het bevel over zijn mannen, behalve de brigade van Lewis Armistead, die overging naar de divisie van George Pickett.

In de Slag bij Gettysburg op 1 juli 1863 kwam Anderson pas als derde aan, zodat hij het begin van de slag miste. Op 2 juli viel Anderson het centrum aan na aanvallen van Longstreet met divisies van John B. Hood en McLaws op de rechterflank. Anderson boekte rechts succes tegen Andrew A. Humphreys' 3e korps langs Emmitsburg Road. Zijn centrum onder Ambrose R. Wright brak door de zwak verdedigde Cemetery Ridge. Carnot Posey kwam traag vooruit en William Mahone verliet niet eens zijn stelling op Seminary Ridge. Noordelijke versterkingen stopten Wright en dreven hem terug. Anderson kreeg kritiek. Op 3 juli namen zijn brigades deel aan de Pickett's Charge, maar ze werden teruggeslagen.

In de lente van 1864 in de Slag bij deWilderness raakte Longstreet zwaargewond en Anderson nam het bevel over het 1e korps over in de Overland Campaign. Daarna vocht hij in de Slag bij Spotsylvania Court House. Anderson en zijn korps legden op 7 mei een geforceerde mars af om de cavalerie te steunen. Andersen hield zijn stelling van 8 tot 12 mei zodat de Noordelijken niet rond Lee naar Richmond konden.

Anderson vocht begin juni in de Slag bij Cold Harbor en vocht van juni tot oktober ten zuiden van Petersburg, Virginia. Op 31 mei werd Anderson bevorderd tot luitenant-generaal, maar dit werd nooit door het congres bevestigd.

Longstreet was op 19 oktober 1864 hersteld. Lee creëerde een nieuw, vierde korps dat Anderson leidde in hetBeleg van Petersburg en de Appomattox Campaign naar Appomattox Court House in 1865. De Noordelijke cavalerie viel zijn korps regelmatig aan, waardoor Anderson moest vertragen en stoppen. Daardoor raakte hij geïsoleerd van Lee's leger. Hij stopte en vocht in de Slag bij Sayler's Creek op 6 april. De overlevenden voegden zich bij het 2e korps en Anderson keerde terug naar South Carolina. Anderson kreeg op 27 september 1865 genade.

Na de oorlog verbouwde Anderson van 1866 tot 1868 katoen te Stateburg, South Carolina, maar hij ging failliet. Hij ging dan van 1868 tot 1878 als arbeider en nadien als agent werken bij de South Carolina Railroad vanuit Camden, maar werd ontslagen. In 1879 werkte hij als inspecteur van fosfaat. Anderson trouwde in 1850 met Sarah Gibson, met wie hij een zoon en een dochter kreeg. Na haar dood hertrouwde hij met Martha Mellette op 24 december 1874.