Quetzalcoatlus: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 23:
 
==Fossielen==
De eerste [[fossiel]]en werden door Lawson, een geologiestudent aan de [[University of Texas]], ontdekt in het voorjaar van 1971 in het [[Big Bend National Park]] in [[Brewster County]] in het westen van [[Texas (staat)|Texas]]. In de [[Javelinaformatie]] op zoek naar de beenderen van [[Titanosauria|titanosauriërs]] voor zijn doctoraalscriptie over het lokale ecosysteem ten tijde van het late Krijt, zag hij op een middag in een droog ravijn wat botfragmenten op de bodem liggen, die kennelijk door de regen uit een hoger gelegen rotswand waren gespoeld. Boven hem zag hij een groot stuk bot uit de rotsen steken, dat hij niet herkende. Hij groef het onmiddellijk uit maar wist het ook op de universiteit niet te determineren totdat hij een plotse ingeving kreeg dat het omeom een 122 centimeter lang kootje van de vleugelvinger van een pterosauriër ging. Hierop nam hij contact op met professor [[Wann Langston]] jr. van het [[Texas Memorial Museum]]. Gezien het belang van de vondst werd in 1972 een kleine expeditie op touw gezet, die honderden kleine fragmenten van een gedeeltelijke vleugel wist te bergen. Deze vleugel is het [[holotype]] van het geslacht, '''TMM 41450-3'''. Hierna ging Lawson gericht op zoek naar verdere pterosauriërfossielen. Hoewel zoiets gezien de uiterste zeldzaamheid daarvan zelden resultaat oplevert, lukte het hem om samen met medestudent William Amaral veertig kilometer verderop een tweede vindplaats te ontdekken die gelijkende botten opleverde, zij het van veel kleiner formaat. Deze lag op 29.4° noorderbreedte, 103.2° westerlengte, in het Opper-Krijt op 36.0° noorderbreedte, 82.5° westerlengte.
[[Bestand:Quetzscale1.png|thumb|De vormen van de twee vindplaatsen verschillen sterk in grootte]]
In 1975 had Lawson de resten van drie individuen verzameld: delen van vier vleugels werden opgegraven, een gedeeltelijke nek, achterpoten en een [[Mandibula (anatomie)|mandibula]] (samengegroeide linker- en rechteronderkaken). De lagen stamden uit het [[Maastrichtien]] en waren gevormd door afzettingen van riviersedimenten. Anders dan de fossielen van de meeste bekende pterosauriërs zijn die van ''Quetzalcoatlus'' dus niet in mariene lagen aangetroffen: ook al in het late Opper-Krijt lag de locatie vierhonderd kilometer van de kustlijn verwijderd. Lawson verklaarde het verschil in grootte tussen de fossielen door aan te nemen dat de tweede vindplaats de resten van onvolwassen dieren bevatte. In de jaren tachtig erkende Langston, die het onderzoek voortzette terwijl Lawson een loopbaan in de olie-industrie aanving, de mogelijkheid dat het om twee verschillende soorten ging; de kleine soort duidde hij aan als ''Quetzalcoatlus'' sp.[ecies]. Sinds die tijd is uit de tweede locatie nog een groot aantal fragmenten opgegraven, in 1996 waren het er al zo'n tweehonderd. Heel langzaam kon men zich een wat completer beeld van het dier vormen, hoewel nog veel onderdelen van het skelet onbekend zijn.