Landschap Twente: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Versie 39418007 van 77.249.23.208 (overleg) ongedaan gemaakt BTNI
Regel 51:
Het platteland van Twente werd gekenmerkt door een [[es (geografie)|es]]sen- en kampenlandschap. Alleen in Vriezenveen bestond een slagenlandschap met opstrekkende heerden. Het grootste deel was echter [[woeste grond]]. De bewoners vielen oorspronkelijk in vier sociale lagen: de edelen, de vrijgeborenen, de vrijgelatenen en de horigen. De adel en de vrije boeren vormden de kleinste categorie. Een groot deel van de boerderijen was [[horig]]. Ze waren ofwel eigendom van adellijke bezitters, dan wel van grote geestelijke instellingen zoals kloosters. Verreweg de grootste eigenaar van horige erven was de landsheer, de bisschop van Utrecht. Zijn bezittingen waren georganiseerd in 7 hoven. Deze hoven waren de hoven Borne, Delden, Goor, Oldenzaal, Ootmarsum en Wedehoen. In 1333 kwam daar met de verwerving van de heerlijkheid Diepenheim de hof Kagelink bij. Andere grote instellingen waren de [[abdij Werden]], het klooster [[Lorsch]], het Kapittel van Sint-Pieter te Utrecht, het Kapittel van Sint-Lebuïnus te Deventer en het [[sticht Essen|stift Essen]].
 
Van de overige boerderijen waren verscheidene [[allodium|allodiaal]], maar een meerderheid [[feodalisme|leengoedleenhorig]]. De belangrijkste leenheer was de bisschop van Utrecht, andere leenheren waren de graaf van Bentheim, de heer van [[heerlijkheid Borculo|Borculo]], de graaf van Steinfurt en de graaf van Almelo. De leenman, de beleende persoon, trad op als eigenaar.
 
Aan het eind van de middeleeuwen ontstaan de [[havezate]]n, waarvan het aantal in de zeventiende eeuw ruim 40 bedroeg. Daarnaast was er nog een aantal landhuizen zonder bestuurlijke voorrechten.