Grootgrondbezitter: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
enige redactie
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 4:
Grootgrondbezit is reeds bekend vanuit de klassieke oudheid. Vaak ging het om [[landgoed]]eren, die in feite economische eenheden waren. Hier werd niet alleen landbouw en veeteelt, jacht en visserij bedreven, maar de producten ondergingen meestal ook bewerkingen.
 
In de vroege middeleeuwen ontstonde de [[allodium|allodia]], bestaande uit één of meer centraal gelegen [[boerderij|hoeven]]. De bewoners waren [[lijfeigene]]n of [[horige]]n. Zij moesten het land bewerken en een deel van de oogst afstaan. Later ontstond hieruit de [[heerlijkheid (bestuursvorm)|heerlijkheid]]. De heer bezat meestal een groot landgoed, maar had ook bepaalde rechten omtrent de gronden waarvan hij niet rechtstreeks eigenaar was, zoals het [[jachtrecht]] en het [[windrecht]]. Daarnaast was de bevolking [[Laat|cijnsplichtig]]. De heer was van adel, maar in de 17e eeuw en later kochten ook [[regenten]] en vermogende [[kooplieden]] vaak een heerlijkheid met bijbehorende -erfelijke- adellijke titel.
 
Landgoederen kenmerkten zich gewoonlijk door een kasteel, later een landhuis of villa met bijgebouwen, waaromheen zich een tuin bevond. Voorts was een jachtgebied of [[warande]] vaak een onderdeel van een dergelijk landgoed, dat voorts uit productiebossen en landbouwgrond bestond.