Schacht (mijnbouw): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Aan elkaar
Aanv. + foto
Regel 23:
 
==== Skipvervoer ====
Bij de meeste Limburgse mijnen vond schachtvervoer plaats door middel van kooien, enkele mijnen beschikten over eenéén schachtof meerdere schachten die voor skipvervoer waren ingericht. Skips zijn enkel bestemd voor kolentransport, het zijn gesloten ijzeren bakken welke de reeds besproken schachtkooien vervangen.
 
Bij toepassing van skipvervoer worden ondergronds de kolen in een bunker gestort, waaruit via een weegbunker de skip automatisch wordt gevuld. Zodra de skip tot op zekere hoogte boven de losvloer is gehesen, opent zich, ook weer automatisch, de scharnierende vloer van de skip en valt de inhoud op een transportband, waarmee de kolen verder naar de zeverij worden vervoerd.
Regel 39:
 
== Het delven van een schacht ==
In het voormalig Zuid-Limburgse mijngebied is het [[carboon]] (dit is het vaste gesteente waarin de kolenlagen zich bevinden), bedekt met waterhoudende en zachte grondlagen. In noordelijke richting van de provincie wordt het dekterrein, zoals deze bovenlagen ook wel genoemd worden, steeds dikker. Zo is de dikte van het dekterrein van de voormalige [[Domaniale mijn]] ongeveer 40 meter, op de locatie van de voormalige [[Staatsmijn Maurits]] is het dekterrein circa 300 meter dik. Om bij de aanleg van een schacht de steenkoolrots te bereiken, moest men door de vaak honderden meters dikkedeze deklagen zien te komen. Het daarin aanwezige drijfzand maakte het delven van een schacht zeer kostbaar.
 
Bij het afdiepen van een schacht bezigde men destijds hoofdzakelijk twee methoden: de ''boormethode'' en de ''bevriesmethode'', een enkele keer werd de ''Icos-Veder-methode'' toegepast. Het verder ''delven in het carboongesteente'' gebeurde met behulp van springstof.
Regel 54:
Op plaatsen, waar spleten in het gebergte voorkomen, is de boormethode tot mislukking gedoemd, omdat de schachtwanden instorten, indien de vloeistof in de spleten verdwijnt en zij van boven niet in even grote mate kan worden aangevuld. De tweede manier om een schacht door een dikke laag drijfzand af te diepen, is de bevriesmethode. Zij bestaat daarin, dat de waterhoudende deklaag ter plaatse van de schacht bevroren wordt. Deze wijze van werken is weliswaar duur, doch zij biedt onder vrijwel alle omstandigheden kans op succes. De meeste schachten in Zuid-Limburg werden volgens deze methode afgediept.
 
Op de plaats waar de schacht moet komen wordt een boortoren gebouwd. Binnen dat gebouw wordt begonnen met het maken van de voorschacht. Deze is veel ruimer dan de schacht zelf, hij wordt gedolven tot aan de grondwaterspiegel. Ter bescherming van de daar werkzame arbeiders, worden de wanden bekleed met beton. Ook op de vloer van de voorschacht, rondom de te maken schacht, wordt een laag beton gestort, de plaatsen van de later te boren bevriesgaten worden uitgespaard. In een cirkel rondom de te maken schacht worden vervolgens de bevriesgaten geboord. De onderlinge afstand van deze gaten wordt zodanig gekozen, dat na bevriezing de ijsmuur overal voldoende dik is. Bij een schachtdiameter van 6 meter zet men de gatenboorgaten aan in een cirkel met een middellijn van 12 meter en op onderlinge afstanden van ± 1,05 meter, zodat in totaal 36 gaten moeten worden geboord. De bevriesgaten worden tot 15 à 25 meter in het carboongesteente geboord. Om afbrokkelen en navallen van de boorgatwanden te voorkomen kan men ze bekleden, of men gebruikt dikspoeling.
In de gereed gekomen boorgaten worden eerst de bevriesbuizen aangebracht,. dezeDeze buizen met een diameter van circa 140 mm, zijn op de bodem van het boorgat gesloten. De valbuizen, welke een kleinere diameter hebben (50 mm), worden vervolgens concentrisch in de bevriesbuizen aangebracht. DezeDe buizenvalbuizen zijn van onderen open, ze worden neergelaten tot even boven de bodem van de bevriesbuizen. Nadat alle boorgaten met de bevries- en valbuizen zijn uitgerust, worden boven de vloer van de voorschacht twee ringvormige buisleidingen aangelegd, waarvan de ene met de bevriesbuizen en de andere met de valbuizen is verbonden.
 
Door koude vloeistof, die in een bevriesmachine tot een temperatuur van -21°C wordt afgekoeld, voortdurend door de valbuizen naar beneden te pompen en door de bevriesbuizen te laten opstijgen, zal zich geleidelijk om elk bevriesgat een ijscilinder vormen, die dagelijks in dikte toeneemt. Reeds na betrekkelijk korte tijd vormen al deze ijscilinders samen een stevige ijsmuur. Zodra deze is aangegroeid tot aan de omtrek van de te maken schacht, kan met afdiepen worden begonnen. Ook tijdens deze werkzaamheden wordt het bevriezen voortgezet, waardoor de ijsmuur voortdurend dikker en sterker wordt.
 
[[File:Zeche Hannover A05.jpg|thumb|Tijdens het afdiepen, vindt alle vervoer door de schacht plaats door middel van een afdiepton of schachtton]]
Behalve de bevriesgaten, die rondom de schacht worden gemaakt, worden binnen de schachtomtrek nog een drietal ontlastingsgaten geboord. Een van deze gaten wordt ongeveer in het middelpunt van de te maken schacht geboord. De diepte van de gaten is verschillend, ze worden echter alle tot in een waterhoudende laag geboord. De ontlastingsgaten worden over de gehele diepte met buizen bekleed; voor de onderste 25 meter neemt men geperforeerde, voor het overige gedeelte gewone buizen. Zodra de grond en het zich daarin bevindende water rondom de bevriesgaten bevriest, zal het uitzetten waardoor het water in de ontlastingsgaten stijgt. De ontlastingsgaten kan men ook controlegaten noemen. Immers, wanneer daarin het water stijgt, is dat het bewijs dat het water geen andere uitweg meer heeft en de ijsmuur rond de schacht gesloten is. Houdt enige tijd daarna de toevloed van het water weer op, dan mag worden aangenomen, dat de ijsmuur het desbetreffende boorgat is genaderd en er geen water in vloeibare toestand meer voorhanden is. Daaruit kan worden afgeleid tot welke dikte de ijsmuur is aangegroeid.
 
Het uitdelven van de weke grond gaat gemakkelijk en vrij snel. De losgewerkte massa wordt in een zogenoemde afdiepton geschept, die door middel van een krachtige ophaallier naar de oppervlakte wordt gehesen. De leeggemaakte ton wordt vervolgens weer in de schacht neergelaten. Behalve voor de afvoer van de losgemaakte grond, dient de ton tevens voor de aanvoer van materialen en het vervoer van de mijnwerkers die in de schacht werkzaam zijn. Het streven is er op gericht de gehele bevriesschacht af te diepen, terwijl er nog een weke kern voorhanden is. Is de ijsmuur tot binnen de schachtomtrek aangegroeid, dan wordt het bevroren materiaal losgemaakt met behulp van zware persluchthamers. In sommige gevallen zijn ook deze werktuigen niet meer doeltreffend en moet men zijn toevlucht nemen tot schieten. Dit gebeurt met speciale springstof, die bij de in de schacht heersende lage temperatuur niet bevriest.
 
Zodra men met de delving in het vaste steenkoolgebergte is gekomen, wordt van onder af begonnen met het aanbrengen van de definitieve bekleding, welke in de regel uit ijzeren tubbings en beton bestaat. Op een geschikte gesteentelaag wordt eerst, nauwkeurig horizontaal en gecentreerd, een uit segmenten bestaande, zogenaamde draagring geplaatst. Op de draagring worden de cuvelage-ringen (tubbings) gebouwd. Evenals de draagring zijn ook deze uit een aantal anderhalve meter hoge segmenten samengesteld. Zowel in horizontale als in verticale richting worden de segmenten met moerbouten aan elkaar verbonden. Deze verbindingen moeten niet alleen stevig, doch bovendien ook waterdicht zijn. Dit gebeurt door tussen elke twee segmenten, in verticale en in horizontale richting, loden platen en om de bouten, onder de koppen en moeren, loden ringen aan te brengen. Telkens als twee cuvelage-ringen zijn aangebracht, wordt de ruimte tussen cuvelage en schachtwand met snelbindend beton aangevuld.