Feodalisme: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 4:
== Inleiding ==
AanvankelijkNIE werdenLULLEN en de LUC HEEFT MIJ VERKRACHT NONDEJU[[Heerlijkheid (bestuursvorm)|lenen]] door de [[koning (titel)|koning]] aan aanzienlijken - vooral uit het [[krijgsmacht|leger]] - voor een bepaalde tijd in bruikleen afgestaan. De leenman legde een eed (''[[foedus]]'') af dat hij het gebied in naam van de koning zou regeren en dat hij de koning in geval van oorlog met zijn mannen op het slagveld bij zou staan. De band tussen leenman en leenheer was tweezijdig : enerzijds stonden ze elkaar bij, én in daad én in het zelfbeeld van de feodale heren en leenmannen en anderzijds hadden de edelen een romantische opvatting van hun taak en plicht waarin onvoorwaardelijke trouw en zelfopoffering een grote rol speelden. Dat deze ideale, in vele [[Roman (literatuur)|romans]] beschreven ridderlijkheid, volstrekt niet met de realiteit overeen kwam, deed er weinig toe.
 
Er bestond een uitgebreid [[gewoonterecht]] dat de rechten en plichten van de [[leenheer]] (de vorst) en de [[leenman]] (de persoon die een gebied in beheer ontving) regelde. In [[West-Francië]] (grofweg het gebied van het latere Frankrijk) gingen in de loop van de negende eeuw veel edelen zich echter steeds onafhankelijker opstellen, en groeiden hun, oorspronkelijk in leen gekregen, gebieden uit tot feitelijk onafhankelijke vorstendommen die ze door vererving (huwelijken met erfdochters) en oorlog trachtten te vergroten. De tijdelijke aard van het leen kwam in het gedrang door het streven naar erfelijkheid van de leenmannen en het fenomeen was dusdanig algemeen dat de koning er met zijn beperkte middelen niet goed tegen op kon treden. Het door keizer [[Karel de Kale]] in [[877]] uitgevaardigde [[Capitulare van Quierzy]] gaf de erfelijkheid uiteindelijk een wettelijke basis.