Menno David van Limburg Stirum: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
+pic
Menke (overleg | bijdragen)
Regel 10:
Van Limburg Stirum verwierf in 1831 het [[Metalen Kruis 1830-1831|Metalen Kruis]] wegens het in staat van verdediging stellen van [['s-Hertogenbosch|Den Bosch]]. Sinds 1 mei 1832 behoorde hij tot de [[Bezetting (militair)|bezetting]] der [[Beleg van Antwerpen (1832)|Citadel van Antwerpen]]. Op 6 december 1832, tijdens een hevig gevecht, werd de rechtervoet van Van Limburg Stirum door een bomscherf verbrijzeld en boven de enkel afgebroken. Volgens de overlevering zei hij tegen zijn hevig ontstelde oppasser: ''Je moet plezier hebben, omdat je voortaan nog maar één schoen te poetsen hebt.'' Hij keerde naar Holland terug als invalide, maar met het kruis van [[Militaire Willems-Orde|Moed, Beleid en Trouw]] (11 januari 1833), bleef zijn militaire diensten vervullen en reed met zijn houten been te paard. Bij de uitbreiding van het wapen der genie werd hij bevorderd tot kapitein (2 mei 1842) en spoedig daarop droeg de Minister hem, om zijn wetenschappelijke kennis, het secretariaat op der commissie van inspectie over het militair onderwijs (22 november), tot hij een jaar later werkzaam werd gesteld bij het bureau ''Materieel der Genie'' aan het Departement van Oorlog, waar hij ook als [[majoor]] verbleef (19 februari 1859). Als [[luitenant-kolonel]] (15 januari 1864) vervulde hij voorlopig, als kolonel voorgoed, de functie van inspecteur in de 2de inspectie van [[fortificatie]]s te [[Dordrecht (Nederland)|Dordrecht]] (15 april). Op 8 oktober 1842 was Van Limburg Stirum al benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw; Koning Willem III benoemde hem op 10 mei 1849 tot zijn adjudant en later, op 16 juni 1857, ook tot kamerheer in buitengewone dienst. Van Limburg Stirum werd op 9 mei 1868 overgeplaatst naar Den Bosch, enige maanden daarvoor (4 november 1867) was hij door de [[Johan Wilhelm Blanken|minister van Oorlog]] voorgedragen voor de generaalsrang. Nauwelijks was de [[Frans-Duitse Oorlog]] begonnen of aan Van Limburg Stirum werd de verdediging opgedragen van de [[Nieuwe Hollandse Waterlinie]] (16 juli 1870). In het begin van 1871 werd hij weer op nonactiviteit gesteld, maar in februari al benoemd als voorzitter van een commissie tot bestudering van het beleg en de verdediging van [[Parijs]]. Van Limburg Stirum trad als redenaar bij het graf van kolonel [[Nicolaas Emanuel Frederik von Gumoëns|Von Gumoëns]] op op 16 juni 1857 ter gelegenheid van de 25-jarige herdenking van het bombardement van [[Antwerpen (stad)|Antwerpen]] en werd daarom gevraagd de overblijfselen van de te Antwerpen en op de [[Citadel (bouwwerk)|citadel]] gesneuvelde militairen naar het [[Hervormde kerk (Ginneken)|kerkhof]] te [[Ginneken]] over te brengen. Op 30 november 1874 had aldaar, nabij het graf van [[David Hendrik Chassé|Chassé]], de onthulling van het monument plaats, begeleid door een toespraak van Van Limburg Stirum.
 
Van Limburg Stirum was van 6 juli 1872 tot 15 september 1873 [[Ministerie van Oorlog|minister van Oorlog]] in het [[Kabinet-De Vries-Fransen van de Putte|tweede Ministerie]] [[Johan Herman Geertsema Czn.|Geertsema]]. Aan ingelijfden bij de [[militie]] opende hij de gelegenheid om voor twee jaar te worden gedetacheerd bij de [[Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger|landmacht]] in [[Nederlands-Indië]]. Bij zijn ontwerp-vestingwet stond hij een nog meer geconcentreerd stelsel voor dan zijn voorgangers [[Joannes Josephus van Mulken|Van Mulken]], [[Adriaan Engelvaart|Engelvaart]] en [[Félix Albert Théodore Delprat|Delprat]]. Met name streefde hij naar een verbetering van het gehalte der levende strijdkrachten. Van Limburg Stirum achtte het Nederlandse volksbestaan alleen verzekerd wanneer het [[Krijgsmacht|leger]] uit alle standen van de samenleving, zonder uitzondering, werd samengesteld. Afschaffing der dienstvervanging beschouwde hij als het uitgangspunt voor legerhervorming; hij schreef op 12 juni 1875 in zijn vlugschrift ''het zogenaamd breken met partijverleden in militaire zaken'' zijn voorstel tot de oprichting van de Anti-Dienstvervangingsbond; sinds die tijd was hij eerste voorzitter daarvan, en pas op 20 november 1883 zag hij zich genoodzaakt dit voorzitterschap over te geven aan generaal [[Norman MacLeod (1811-1896)|Norman Mac Leod]]. Veertien dagen voor zijn dood bracht hij nog hulde aan Minister [[Alexander de Savornin Lohman|de Savornin Lohman]], wiens zoon als milicien persoonlijk zijn [[dienstplicht]] vervulde. In nummer 144 van zijn ''Bondsschriften'' erkende Van Limburg Stirum de onmisbaarheid van de algemene dienstplicht: ''men staat er verbaasd van, hoe er nog Ministers van Oorlog te vinden zijn, die stokstijf beweren, dat terwijl wij niets minder dan al onze kracht hoog nodig hebben, wij achter zouden mogen houden, wat voor de ontwikkeling van ons weerstandsvermogen van minstens tienmaal zoveel belang is, als al het andere te samen.'' De Antidienstvervangingsbond werd in 1898, dan onder voorzitterschap van kolonel [[Gustaaf Eugenius Victor Lambert van Zuylen|Van Zuylen]], opgeheven, terwijl laatst genoemde een ''in memoriam'' voor de Bond schreef, waarin een geschiedenis van de Bond geschetst werd en in het bijzonder de stichter werd gehuldigd.<ref>Het Nieuws van de Dag (04-08-1898)</ref>
 
Onder het opschrift ''the world is but one attorney'' schreef hij een [[satire]] op een bepaalde medicus, die trachtte zenuwlijders met misdadige bedoelingen naar het gekkenhuis te zenden. Daarnaast schreef hij nog andere [[Filantroop|filantropische]] opstellen. Lang na zijn pensionering werd Van Limburg Stirum bevorderd tot [[luitenant-generaal]] (24 november 1882). Hij bezat verder het Grootkruis in de Orde van de Eikenkroon, het [[Onderscheidingsteken voor Langdurige Dienst als officier]] en de Russische Orde van St. Wladimir vierde klasse. Een van zijn beste vrienden was de Belgische vestingbouwer [[Henri Alexis Brialmont|Brialmont]]; Brialmont en Van Limburg Stirum leidden elkaar rond in de door hen ontworpen en uitgevoerde werken te Antwerpen en in de Stelling van Utrecht. Na de dood van Van Limburg Stirum schreef Brialmont: ''de ce vieil ami, de ce noble coeur, de ce vaillant soldat, de cet ardent patriote, qui a consacré toute sa vie à sa patrie.''