Verdrag van Londen (1814): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Linkfix ivm sjabloonnaamgeving / parameterfix
taal
Regel 17:
 
==Complicerende factoren bij het verdrag==
Het [[Verdrag van Londen (1824)|traktaat van 1824]] aldus, met [[Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland|Engeland]] gesloten, waarbij [[Nederland]] de ''veiligheid van [[Handel (economie)|handel]] en [[Koopvaardij|scheepvaart]] op geheel [[Sumatra]], dus ook in [[Atjeh]] waarborgde, en zich tevens verbond de [[Onafhankelijkheid (staatkunde)|onafhankelijkheid]] van dit rijk te allen tijde te zullen eerbiedigen'', plaatste Nederland in een zeer moeilijke en onmogelijke positie. Herhaaldelijk bereikte het Nederlandse [[Gouvernement (bestuur)|gouvernement]] klachten en eisen van vreemde [[Mogendheid|mogendheden]], wiens [[Nationaliteit|onderdanen]] door Atjehnezen waren aangevallen, [[Beroving|beroofd]] of [[Moord|vermoord]], deze te onderzoeken, en schadeloosstellingen en genoegdoeningen te regelen met een onwillig, bedrieglijk en vijandelijk bestuur, zonder daarbij ooit de grootste gematigdheid en voorzichtigheid uit het oog te mogen verliezen, en zonder ooit door andere drang dan die der [[rede]], hoogstens tot [[Bedreiging (strafrecht)|bedreigingebedreigingen]]n te kunnen overgaan.<ref>1877. J.A. Kruijt. Bladzijde 5.</ref> De geschillen over de uitvoering van de Conventie van 1814 hadden de wenselijkheid van een nadere [[Kolonie (staatkundig)|koloniale]] regeling doen voelen en nu kwam opnieuw het denkbeeld naar voren om door het ruilen van de Nederlandse [[factorij]]en in [[Nederlands Voor-Indië|Voor-Indië]] tegen de Britse bezittingen op [[Sumatra]] en Poeloe Pinang de bezwaren aan de continuïteit van bezit verbonden uit de weg te ruimen. Helaas deed het Londense Traktaat de conventie van 1814 in geen enkel opzicht teniet, maar was er slechts een wijziging van, waarmee beoogd werd een einde te maken aan alle sindsdien gerezen [[Ruzie|onenigheden]] tussen Nederland en Engeland. Aldus werd het Sumatra-traktaat (of Londens traktaat) van 17 maart 1824 een compromis tussen twee [[Ruzie|litigerende]] partijen.<ref>Dat het traktaat gevoelig lag in de politiek moge blijken uit het feit dat Jeekel geen toestemming kreeg om de officiële stukken betreffende het traktaat in te zien: 1881. L.J.P.J. Jeekel. Bladzijde 1. ''In mijn studie zover gevorderd, verzocht ik instemming van de minister van Buitenlandse Zaken om de stukken ad hoc te mogen raadplegen. Ik wenste die raadpleging niet om beter ingelicht te worden, want hetgeen betreffende het bedoelde traktaat in druk is verschenen en het onderzoek der handelen van de 2de kamer hadden mij voldoende ingelicht, maar om, naast de eigen inzage van de diplomatieke bescheiden, de kans niet mis te lopen een nieuwe kant aan de kwestie te ontdekken. Die toestemming is mij niet verleend.''</ref>
[[Bestand:Schipbreuk.jpg|thumb|left|450px|Op volle zee]]
 
Regel 25:
De taak, door deze verbintenis aan Nederland opgelegd, was een uiterst moeilijke: alleen door vriendschappelijke vertogen en vertoning van de [[vlag]] was in het Atjehnese rijk, altijd verscheurd door partijschappen en berucht door [[geweld]] en roofzucht der hoofden, geen orde, geen veiligheid voor de handel te handhaven.<ref>1873. P.J. Veth. Bladzijde 95-96</ref> De [[Verklaring (wetenschap)|explicatieve nota’s]], die het traktaat vergezelden zetten alles wat dat traktaat aan deugdelijks bevatte op losse schroeven en deden het gehele werk verwateren, hetgeen P.H. van der Kemp in zijn werk ''De geschiedenis van het Sumatra Traktaat'' verontwaardigd deed uitroepen: ''Maar zijn onze Nederlandse diplomaten dan kinderen!'' De beloften door hen gedaan zich te zullen onthouden van elke uitbreiding van [[Politicologie|staatkundige]] invloed was ongerijmd; immers in tegenspraak met het grootste doel der [[onderhandeling]]. Dezelfde van weinig nadenken getuigende volgzaamheid was er ook ten aanzien van Atjeh. De Engelsen hadden slechts nauwlettend na te gaan of de handelingen der Nederlanders op Sumatra niet schadelijk konden zijn of worden voor de Britse handel om ze tijdig te kunnen stuiten, althans te [[Wraking|wraken]]. De [[gouverneur-generaal]] van [[Calcutta]] schreef al in augustus na de sluiting van het Traktaat dat genoemd verdrag: ''might even now be fairly considered as a dead letter.'' Beide landen, Nederland en Engeland gaven ieder een eigen uitleg aan de tekst, die vooral de [[handelsrecht]]en van beide landen behandelde.
 
==Gevolgen voor Nederland en zijn kolonieënkoloniën==
De stoutmoedigheid van de Atjehnese zeerovers, door niets beteugeld, nam intussen hand over hand toe, resulterend in 1829 in de overrompeling en [[Brand (vuur)|verbranding]] van het Nederlandse [[Fort (vesting)|fort]] te Tapanoeli (Noord-Sumatra). Atjeh wist intussen niet beter, omdat er van Nederlandse kant niets gedaan werd, dan dat het met de [[Vereenigde Oostindische Compagnie|Compagnie]] nog steeds op voet van oorlog stond. Met de komst van [[generaal]] [[Andreas Victor Michiels|Michiels]] op Sumatra stond men aan de vooravond van wijziging in de Sumatra-politiek. Nederland achtte het raadzaam om ''met de verdere in bezitneming van de oostelijke kusten van Sumatra zolang mogelijk te temporiseren.'' Intussen was de toestand op de [[Sumatra's Westkust|westkust van Sumatra]] door de Nederlandse indolentie zeer verslechterd hetgeen Michiels (destijds adjudant van gouverneur-generaal [[Johannes van den Bosch|Van den Bosch]]) deed schrijven: ''wij hebben ons bezit aan de westkust van Sumatra te danken aan de hulp die wij in vorige eeuwen verleenden aan de inlandse staten tegen Atjeh, dat zijn veroveringen steeds meer zuidwaarts uitstrekt. Onze gezagsuitoefening in het noordelijke gedeelte van onze bezittingen is de laatste tijd steeds verminderd en aan Atjeh heeft dit aanleiding gegeven om zijn invloed weer uit te breiden en rechten te pretenderen op landen, die ons krachtens contracten toebehoren.'' Hij vond alle eilanden ten westen van Sumatra ontvolkt ten gevolge van de roverijen van de Atjehnezen. Zijn verslag werd besloten met het advies dat welke maatregelen men ook mocht nemen, alles vooraf diende te worden gegaan ''door een commissie en vertoning van macht in de noordelijke zogenaamd vrije havens, zelfs tot in Atjeh.'' Men gaf weer geen gevolg aan dit advies, totdat een ongekende opstand uitbrak in de [[Padangse Bovenlanden|Bovenlanden]], eindigend met de [[Verovering van Bondjol|val van Bondjol]] (1837, onder generaal majoor [[Frans David Cochius|Cochius]]). Gedurende de vijf jaar dat de krijg had geduurd was de moed van de Atjehnese [[Zeeroverij|zeeschuimers]] hand over hand toegenomen.
[[Bestand:Piek van Sebesi in Straat Soenda met daarvoor liggend vulkanische rotsen in oktober 1883.jpg|thumb|500px|Schip in de Straat van Soenda]]
Regel 32:
 
==Verdere perikelen ten gevolge van het verdrag, uiteindelijk leidend tot de Atjeh-oorlog==
Het tractaattraktaat van vrede en vriendschap, in 1857 tussen Nederland en Atjeh gesloten, waarbij van alle eerdere aanspraken en vorderingen werd afgezien, scheen in de voorgaande toestand enige verbeteringen te brengen, maar weldra bleek ook dit onjuist. Het traktaat behelsde in hoofdzaak ''toelating van wederzijdse onderdanen tot handel, scheepvaart en verblijf; tegengang van strand –en zeeroof en mensenroof; afzien van alle vroegere reclames; erkenning van de gouverneur van de westkust van Sumatra als vertegenwoordiger van de Indische Regering'' enz. Weinig veranderde er in de gespannen verhouding tussen het Nederlandse gouvernement en Atjeh. Al in 1860 vond weer zeeroof plaats en de opvolger van Van Swieten als gouverneur van de westkust van Sumatra meldde dat ''indien niet op een krachtiger wijze de eerbiediging van het in 1857 met de sultan van Atjeh gesloten traktaat werd gevorderd, dat traktaat niet de uitkomsten zou of kon hebben, welke men daarmee beoogde.'' De Nederlandse vestiging in [[Siak]], en de daaruit voortvloeiende handelingen, werd door de Atjehnezen als een vijandige daad beschouwd, en hierdoor werd hun haat jegens de Nederlanders hoe langer hoe meer opgewekt. Steunend op het traktaat van 1824, dachten zij daarbij nog steeds op de machtige bescherming van Engeland te kunnen rekenen en namen tegenover de Nederlands Indische regering en haar gezanten een uitdagende en beledigende houding aan. De zaken verslechterden steeds meer. De [[Resident (bestuurder)|resident]] van [[Riau|Riouw]] wees op de toestand aan de kust: schijngezag der vorsten, uitbuiting van de massa, onderlinge twisten en oorlogen, wanbestuur en gemakzucht. Er viel dus een grote taak te vervullen maar minister [[James Loudon|Loudon]] beantwoordde de grote bezorgdheid over genoemde toestand met de opmerking: ''niet zonder bezorgdheid een neiging tot uitbreiding van ons rechtstreekse gezag te zien'' en hij zei dat hij ''elke uitbreiding van ons gezag in de Indische Archipel als een schrede nader tot onze val beschouwde en zulks temeer daar wij nu reeds in dat opzicht ver boven onze krachten gegroeid zijn''. Dat werd gezegd in een tijd, toen de middelen van Nederland gunstig stonden en een jaarlijkse bate van circa 30 miljoen uit het [[Cultuurstelsel]] de [[Belastingdienst|staatskas]] verrijkte. De jaren daarna verliepen met weinig actie en meerdere onvriendelijke ontmoetingen tussen Nederland en Atjeh.
 
Het [[wetsvoorstel]] tot verlenging van de werking der wet van 1865 voor 1 jaar, werd in de zitting van 8 juli 1871 goedgekeurd, zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke instemming. Eindelijk besloot de wet van 17 november 1872 met de afschaffing van het differentiële recht in Nederlands Indië. Hiermee was voldaan aan de wens van Engeland, aan de eis van het zich steeds meer uitbreidende handelsverkeer met de Indische bezittingen gehoorzaamd. Men had met een bekrompen, verouderd en bovendien ondoelmatig stelsel van protectie gebroken. [[Thomas Raffles|Raffles]] schreef ooit in een verklaring: ''In a country like Acheen by military operations we have everything to lose and nothing to gain''. In de aanvang van maart 1873 kreeg het Nederlandse gouvernement zekere bewijzen in handen dat een, tussen de Atjehnezen en een vijandelijke betrokken mogendheid te sluiten overeenkomst, op het punt stond tot stand te komen en verklaarde Nederland eindelijk Atjeh de oorlog.