Rijksstraatweg: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
k Linkfix ivm sjabloonnaamgeving / parameterfix
Regel 1:
[[FileBestand:Bennebroek Rijksstraatweg ca 1910.jpg|thumb|260px|De rijksstraatweg tussen Leiden en Haarlem loopt door Bennebroek (ca 1910)]]
Met een '''rijksstraatweg''' wordt een [[bestrating|bestrate]] weg van interregionaal belang bedoeld, aangelegd onder verantwoordelijkheid van het [[Rijk (staat)|Rijk]]. Deze benaming is verouderd ten opzichte van het huidige wegenbeheer: in de 20e eeuw werd gesproken van [[rijksweg]]en die veelal werden uitgebouwd tot (meerbaans) [[autosnelweg]]en.
 
==Geschiedenis==
Na de centralisatie van het landsbestuur aan het begin van de 19e eeuw werd begonnen met een stelsel van rijksstraatwegen, die door het Rijk werden gefinancierd. Hiermee werd gestart in de [[Franse tijd in Nederland|Franse tijd]] (de ''routes impériales'').
 
De aanleg van verharde wegen werd voortgezet onder [[Willem I der Nederlanden|Koning Willem I]] (1815-1840). Tot die periode waren de interlokale en interregionale wegen - op enkele uitzonderingen na - onverhard. Daardoor was de [[trekschuit]] voor vervoer een aantrekkelijk alternatief. Al in 1814 was er een plan voor 26 wegen op rijkskosten, in 1816 was dat opgelopen tot 31 wegen. In 1821 werden de rijkswegen ingedeeld, 9 rijkswegen 1e klasse en 33 rijkswegen 2e klasse.
 
Aanleg van verharde wegen vond met name plaats in gebieden waar voldoende nijverheid de aanleg daarvan aantrekkelijk maakte. Ook belangrijke routes naar het buitenland werden verhard, bijvoorbeeld routes door Overijssel naar Duitsland. De dunbevolkte armere zandgrondgebieden werden pas veel later ontsloten. Zo lag er in 1864 in [[Drenthe]] 70 meter verharde weg per 100 ha., in [[Noord-Brabant]] 160 meter per 100 ha., terwijl in de andere provincies meer dan 200 meter verharde weg per 100 ha. was aangelegd.
 
Op de rijkswegen werd [[tolweg|tol]] geheven. Zo waren er bijvoorbeeld op de weg van [[Zwolle]] naar [[Enschede]] 12 tollen. De tolheffing was soms zo aantrekkelijk, dat dat leidde tot particuliere wegenaanleg.
 
Door de hoge rijksinvesteringen in het railvervoer halverwege de tweede helft van de 19e eeuw was er minder rijksgeld beschikbaar voor het wegennet. Wegen raakten in verval en van sommige rijkswegen werd de breedte teruggebracht van 4,5 m. naar 3,5 m. Eerst met de komst van de auto veranderde dat. Vanaf 1927 werd de uitbreiding van het rijkswegennet planmatig aangepakt met het eerste [[rijkswegenplan]] voor doorgaand gemotoriseerd verkeer.
 
{{bronAppendix|2=
* Blok, D.P. e.a. red. (1981), ''De Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 10'', Bussum: Unieboek
* Frankema, Ewout en Peter Groote, ''De modernisering van het Nederlandse wegennet. Nieuwe perspectieven op de ontwikkeling voor 1940'', NEHA deel 65 (2002) 305-328
}}