Indo-Europeesch Verbond: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
ZéroBot (overleg | bijdragen)
k r2.7.1) (Robot: toegevoegd: id:Indo-Europees Verbond
Hansmuller (overleg | bijdragen)
linkjens, stijl
Regel 1:
Het '''Indo-Europeesch Verbond''' (IEV) of de '''Indo-Europese Alliantie''' was een sociale beweging en politieke organisatie opgericht in [[1919]] door de [[Indo-Europese]] gemeenschap van [[Nederlands-Indië]]. Deze organisatie streed voor gelijkheid van rassen[[Menselijk ras|ras]]sen en politieke zeggenschap in het late laat-koloniale [[Indonesië ten tijde]] van de vroege [[20e eeuw]].
Het was een van de eerste en grootste Europese organisaties in Nederlands-Indië die verlangde naar een onafhankelijke natie zij het in relatie met het Nederlandse gezag. Ze ondersteunde de ''Soetardjo[[Petitie-petitieSoetardjo]]'' van [[1936]], datdie gerichtvroeg was opom een onafhankelijke status voor Nederlands-Indië binnen de Nederlandse [[statenbond]].<ref>Willems, Wim ''Sporen van een Indisch verleden (1600-1942), Part II by van Hoogevest, W.M.'' (COMT, Leiden, 1994) P.81,84 ISBN 90 71042 44 8</ref>
Haar visiestreven was om na het verkrijgen van onafhankelijkheid van Nederland een belangrijke positie te behouden voor het Indo-Europese segment binnen de Indonesische samenleving te behouden na het verkrijgen van onafhankelijkheid van Nederland.<ref>Willems, Wim ''Sporen van een Indisch verleden (1600-1942), Part II by van Hoogevest, W.M.'' (COMT, Leiden, 1994) P.81 P.140-143 ISBN 90 71042 44 8</ref>
Oprichter van deze organisatie was [[Karel Zaalberg]], hoofdredacteur van een van de grootste kranten van het land ([[Bataviaasch Nieuwsblad]]) en goede vriend van de beroemde tijdgenoten als [[Paul Adriaan Daum]], [[E. du Perron]] en [[Ernest Douwes Dekker]].
De belangrijkste voorzitter en president (1929-1939) was [[Dick de Hoog]].<ref>Van Der Steur, P. ''"Eurasian dilemma in Indonesia"'' Vol. 20, No. 1 in ''"The journal of Asian studies"'' (Publisher: Association of Asian Studies, 1960) P.45-60 [http://www.jstor.org/pss/2050071]</ref>