Plasmascherm: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k Wijzigingen door 88.159.4.89 (Overleg) hersteld tot de laatste versie door Wiki13
Regel 2:
Een '''plasmascherm''' wordt gebruikt voor het weergeven van bewegende en vaste beelden. Het weergeven van beelden geschiedt bij een plasmascherm door middel van een paar honderdduizend minuscule lichtgevende beeldpunten of [[pixel]]s (= picture elements).
Dit garandeert een hoge resolutie of het vermogen om veel details weer te geven.
 
== Techniek ==
Een plasmascherm werkt volgens het principe van [[gasontladingslamp]]en zoals de [[fluorescentielamp|tl-buis]]. In een afgesloten ruimte zorgt een elektrische spanning tussen twee elektrodes ervoor dat een gas, in plasmaschermen meestal bestaand uit xenon en neon, geïoniseerd wordt. Het geïoniseerd gas, een zogeheten [[plasma (aggregatietoestand)|plasma]], zendt [[ultraviolet]]te (UV) fotonen uit. Deze UV fotonen of UV-licht exciteert de fosfor oppervlaktelaag en deze geven het licht. De werking van elk van de honderdduizenden cellen is dus vergelijkbaar met een [[fluorescentielamp|tl-buislamp]].
 
In het plasmascherm worden honderdduizenden kleine cellen ([[pixel]]s) gepositioneerd tussen twee glasplaten. Voor en achter de honderdduizenden cellen, worden lange evenwijdig lopende draden, de [[elektrode]]s horizontaal boven de glasplaat en verticaal onder de glasplaat aangebracht. De adreselektrodes bevinden zich achter de cellen en de glasplaat. De transparante displayelectodes, welke geïsoleerd zijn en bedekt met een magnesiumdioxide beschermende laag worden geplaatst voor de cel bij de frontale glasplaat. Een elektronisch circuit plaatst een spanningsverschil op één onderliggende horizontale draad (de [[kathode]] of negatieve pool) en één bovenliggende verticale draad in de tweede laag (de [[anode]] of positieve pool). Hierdoor gaat het gas in de cel ioniseren en vormt het een [[plasma (aggregatietoestand)|plasma]]. Wanneer de gasionen op de elektrodes botsen worden UV [[foton]]en uitgezonden. Dit UV-licht exciteert de [[fosfor]]-coating en deze geeft het licht.
Dat beeldpunt ontstaat dus op het kruispunt van de twee loodrechte draden. Per beeldpunt moet je dan, om een kleurenscherm te krijgen, nog eens de drie basiskleuren (RGB, rood, groen, blauw) aansturen. Iedere pixel bestaat uit drie afzonderlijke subpixel cellen. Elk met een ander kleur van fosfor. De eerste subpixel bevat een rode lichtgevende fosfor, de tweede subpixel bevat een groene lichtgevende fosfor, de derde subpixel bevat een blauwe lichtgevende fosfor. De drie kleuren smelten tezamen en vormen de mengkleur van de pixel, in analogie met de drie kleuren van een [[Kathodestraalbuis|CRT]]-scherm. Door de stroompulsen duizenden keren per seconde te variëren kan men de intensiteit van iedere kleurschakering nabootsen.
 
Door de juiste aansturing van de kruispunten ontstaat een helder en niet flikkerend beeld. Doordat een beeldpunt al gauw een afmeting heeft in de orde van 1 millimeter zijn plasmaschermen alleen in grote afmetingen met een goede [[Resolutie (digitale beeldverwerking)|resolutie]] te maken. Daardoor zijn plasmaschermen ook vooral geschikt voor televisieschermen en minder voor computerbeeldschermen.
 
== Opvolger van beeldbuis ==
Regel 17 ⟶ 25:
 
Een plasmascherm kan vanuit alle hoeken optimaal worden bekeken. Het genereren van beelden gebeurt geheel anders dan bij een gewone beeldbuis. Afzonderlijke beelden volgen elkaar bij een plasmascherm veel sneller op, wat resulteert in een rustig beeld voor het oog. Plasmaschermen kunnen met een televisietuner en luidsprekers worden uitgerust en worden voorzien van in- en uitgangen voor beeld en geluid. Een computer aangesloten op een plasmascherm geeft een mooi strak groot beeld. Dit biedt meteen perspectief aan een scala van andere toepassingen; zoals strakke weergave van digitale foto's of als informatiescherm in openbare ruimtes.
 
JULIAN LU + SAMIRA MOHAMMED = BABY JULARA LU
 
Tot de belangrijke eigenschappen van het plasmascherm behoren de [[contrast]]verhouding en de [[lichtsterkte (fotometrie)|lichtsterkte]]. De eerste heeft te maken met het vermogen om het verschil tussen donkere en lichte partijen goed weer te geven. De tweede bepaalt in welke mate de kijkruimte moet worden verduisterd om weergegeven beelden goed te kunnen waarnemen.