Obbe Philips: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
uitbreiding
Joopwikibot (overleg | bijdragen)
k linkfix met AWB
Regel 3:
Obbe was de zoon van een katholiek priester en werkte na een medische opleiding als [[chirurgijn]] en [[barbier]] in zijn geboortestad. Rond 1530 raakte hij betrokken bij een door de [[Reformatie]] beïnvloede kring rond [[Gellius Faber]], de pastoor van [[Jelsum]], maar sloot zich in november 1533 onder invloed van de prediking van [[Melchior Hofmann]] aan bij de dopers, ook wel wederdopers of anabaptisten genoemd. De dag nadat Obbe de volwassendoop ontvangen had, werd hij aangesteld als [[ouderling|oudste]] met als opdracht om de doperse gemeenten te leiden. De overheid zette meteen een prijs op zijn hoofd en hij begon een rondreizend leven. Hij stelde [[David Joris]] en zijn eigen broer [[Dirk Philips|Dirk]] aan als oudsten en leverde daarmee een belangrijke bijdrage aan de organisatie van de doperse beweging.
 
Na het mislukken van de vestiging van het [[duizendjarig vrederijk|duizendjarig rijk]] in Münster preekte Obbe in navolging van de Duitse [[spiritualisme|spiritualistische]] doper [[Hans Denck]] dat het duizendjarig rijk niet door geweld moest worden gerealiseerd, maar gelovig moest worden verwacht. Ondanks de in hevigheid toegenomen vervolgingen doopte hij een groot aantal mensen, onder wie de pastoor van [[Witmarsum (Nederland)|Witmarsum]], Menno Simons, die na hem de belangrijkste leider van de dopers zou worden. Obbe hing spiritualistische ideeën aan, wat er onder andere toe leidde dat hij weinig belang hechtte aan het handhaven van de zuiverheid van de gemeente, aangezien de ware kerk voor hem geestelijk en onzichtbaar was. Tussen 1539 en 1541 verliet hij de doperse beweging en de leiding kwam in handen van Menno Simons en zijn broer Dirk, die beiden het spiritualisme afwezen. Obbe werkte hierna weer als barbier in onder andere [[Wismar]] en [[Rostock (stad)|Rostock]]. Tijdens zijn verblijf in Wismar sprak Menno de [[excommunicatie|ban]] over hem uit.
 
Over Obbes verdere leven is vrijwel niets bekend. Wel schreef hij nog een [[autobiografie]] waarin hij zijn breuk met de dopers verantwoordde, ''Bekentenisse Obbe Philipsz, waer mede hy verclaert, zijn predick-ambt zonder wettlicke beroepinge gebruyckt te hebben''. Dit waarschijnlijk kort voor 1554 geschreven handschrift werd in 1584 door een [[Calvinisme|calvinistische]] uitgever gepubliceerd. In het boek stelde Obbe dat zijn aanstelling tot oudste door volgelingen van Jan Matthijs onwettig was geweest, aangezien deze daar niet toe bevoegd was. Dit had tot gevolg dat alle aanstellingen door hemzelf ook onwettig waren, wat de legitimiteit van de doperse beweging in de Nederlanden en het noorden van het Duitse Rijk ter discussie stelde.