Luchtweg: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Ben Pirard (overleg | bijdragen)
Ben Pirard (overleg | bijdragen)
Regel 11:
De standaard breedte van een luchtweg is 10 NM ([[zeemijl]]), maar ook 16 NM komt voor. De hoogte varieert eveneens, maar is altijd per internationale aeronautische informatie publicatie (AIP) vastgelegd, en wordt uitgedrukt in [[vliegniveau]]s (''of FL van het Engelse Flight Level''). De bovengrens valt samen met die van het gecontroleerd luchtruim waar de luchtweg doorheen gaat. In de praktijk kan dat tot FL410 zijn (zo'n 15 [[kilometer|km]] hoog). De benedengrens wordt meestal rond FL050 genomen, dat is zo'n 5000 voet of 1,5 km boven het isobarisch vlak van 1013 [[hectopascal]] (hPa). De hoogte boven het gemiddeld zeeniveau wordt "altitude" genoemd.
 
Om te zorgen dat alle vliegtuigen op dezelfde hoogte vliegen wanneer ze een luchtweg volgen is er afgesproken om boven een bepaalde hoogte, de "overgangshoogte" (Eng: transition altitude) een vaste drukwaarde aan te houden namelijk: 1013 hPa, de druk uit de [[standaardatmosfeer]]. Bij het [[Klimmen (luchtvaart)|klimmen]] naar het [[kruisniveau]] zal de piloot zijn "altimetersetting" (QNH) veranderen naar de standaarddruk van 1013 hPa bij het passeren van de overgangshoogte (Eng:Transition altitude). Bij het [[Dalen (luchtvaart)|dalen]] gebeurt het omgekeerde : wanneer hij dehet overgangsniveau (Eng: Transition level) passeert zal hij de setting 1013 hPa naar de waarde van de lokale QNH veranderen.
 
Luchtwegen komen in feite uitsluitend voor in [[Luchtruim#Categorie B|Categorie B luchtruim]]. Daarboven, in [[Luchtruim#Categorie A|Categorie A luchtruim]], zijn het in feite alleen indicatieve verbindingslijnen die gemakshalve met de richting van de echte onderliggende luchtwegen samenvallen.