Frans Pourbus (II): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Timusuke (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 36:
Frans ontwikkelt zich al zeer snel als getalenteerd [[portret]]tist en krijgt opdrachten vanuit de toplaag van de Antwerpse burgerij. Ook trekt hij de aandacht van leden van het Brusselse hof. Zo portretteert hij in 1592 één van de raadgevers van koning [[Filips II van Spanje|Filips II]] (1527-1598) van Spanje, [[Nicolaas Hellincx]], en zijn echtgenote. In hetzelfde jaar vereeuwigt hij de geneesheer van aartshertog Ernst van Oostenrijk, de Leuvense professor Petrus Richardus. Daarnaast zijn er nog talloze portretten terug te vinden van mensen uit de rijke burgerij en adel.
 
De stijl van deze werken sluit nauw aan bij de 16e-eeuwse traditionele portretkunst, zoals we ze kennen van Pieter en Frans de Oudere, maar ook van [[Anthonie Mor]] (ca.1517-1577), [[Willem Key|Willem]] (actief 1542-1568) en Adriaan Tomasz. Key (1544-1590), Frans Floris en [[Otto van Veen]] (ca.1556-1629). Het grote verschil tussen het werk van Frans de Jongere en dat van zijn voorgangers is dat hij, door het zeer nauw gedetailleerd registreren van de figuren, ze meer menselijk maakt. Ze lijken meer van vlees en bloed. Deze tendens wordt enkele jaren later verder uitgewerkt door zijn beroemdere tijdgenoot [[Peter Paul Rubens|Rubens]] en vormt zo de overgang naar de barokke portretkunst.
 
In 1599 krijgt de jonge meester een opdracht van de kersverse aartshertogen [[Albrecht van Oostenrijk|Albrecht]] (1559-1621) en [[Isabella van Spanje|Isabella]] (1566-1633). Hij vereeuwigt het Habsburgse koppel en zijn werk wordt de basis voor de iconografie van de aartshertogen, die ontstaat als propaganda voor katholieke zijde tijdens de [[Tachtigjarige Oorlog|Opstand]]. Deze portretten zijn erg verschillend van de burgerlijke portretten, omdat de Habsburgers, en vooral de Spaanse tak, een strikt idee hadden van hoe ze wilden voorgesteld worden. Ze moesten statisch, afstandelijk, zonder emoties, maar wel in al hun pracht en praal, vereeuwigd worden. Ze werden onomstootbare iconen en moesten de hiërarchie van de maatschappij bevestigen. Pourbus vond deze stijl uiteraard niet uit. Hij nam ze over van zijn voorgangers uit Spanje, die het op hun beurt hadden geleerd van de Utrechtse Anthonie Mor.