Verdrag van Londen (1814): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
cat +
Menke (overleg | bijdragen)
samenvoeging van het Sumatra-verdrag en aanleiding tot de Atjeh-oorlog
Regel 1:
[[Bestand:Schipbreuk van de Jan Hendrik.jpg|thumb|right|450px|Schipbreuk op de kust van Sumatra.]]
Het '''Verdrag van Londen''' van [[1814]] werd op [[13 augustus]] tussen [[Groot-Brittannië]] en [[Nederland]] gesloten, en regelde als resultaat van de [[napoleontische oorlogen]] de teruggave aan Nederland van alle voormalige koloniën.
 
Het '''Verdrag van Londen''' van [[1814]] werd op [[13 augustus]] tussen [[Groot-Brittannië]] en [[Nederland]] gesloten, en regelde als resultaat van de [[napoleontische oorlogen]] de teruggave aan Nederland van alle voormalige koloniën.<ref> De inhoud van dit artikel is grotendeels (tenzij anders vermeld) ontleend aan 1881. L.J.P.J. Jeekel. Dissertatie. ''Het Sumatra-traktaat''. P. Somerwil, Leiden; en 1912. E.S. de Klerck. ''De Atjeh-Oorlog. Deel 1. Het ontstaan van de oorlog.'' Martinus Nijhoff, Den Haag.</ref>
 
==Inleiding==
Er bestaan vele overeenkomsten die worden aangeduid met de naam Verdrag van Londen. Drie daarvan werden gesloten tussen Nederland en Groot-Brittannië betreffende de koloniën:
* het hier besproken Verdrag van Londen (1814)
* het [[Verdrag van Londen (1824)]]
* het [[Verdrag van Londen (1871)]].
 
==Beperkingen==
Het verdrag voorzag in herstel van de status quo van 1803. Van deze teruggave waren drie gebieden uitgesloten:
* [[Berbice]], [[Essequibo (kolonie)|Essequibo]], [[Demerara]] in de West en de [[Kaapkolonie]] in Afrika;
* [[Sri Lanka|Ceylon]], doordat dit eiland al in 1802 (dus vóór 1803) in Britse handen was gevallen.
 
De teruggave verliep niet vlekkeloos. De onoverzichtelijke situatie in de Indonesische Archipel was hieraan debet. Grote delen van dat wingewest waren voor westerlingen nog onontdekt, en dat gold vooral voor het westelijk gedeelte ervan, dat gedeelte dat juist een grensgebied vormde tussen de Nederlandse en de Britse [[invloedssfeer]]. Daarbij kwam dat het verdrag werd gesloten tussen twee ''regeringen''. Wat de ambtenaren die ter plaatse de bepalingen moesten uitvoeren, ervan dachten, was een heel andere zaak. Aan Britse zijde waren die ambtenaren nog gebonden aan de [[British East India Company]], die weliswaar in haar nadagen was en onder overheidsgezag stond. Maar toch waren deze functionarissen overwegend tegen de teruggave gekant, en hun medewerking verliep verre van soepel. De uitvoering werd vervolgens nog vertraagd door een onverwachte gebeurtenis: in 1815 keerde [[Napoleon Bonaparte|Napoleon]] van Elba terug. De teruggave was pas op 19 augustus 1816 een feit.
==Hindernissen==
Het verdrag nam ook nota van een verklaring van 15 juni 1814 door de Nederlanders dat de schepen voor de slavenhandel niet meer in Britse havens werden toegelaten en dat men ermee instemde dat deze beperking tot een verbod op betrokkenheid bij de slavenhandel door Nederlandse burgers werd uitgebreid.
De teruggave verliep niet vlekkeloos. De onoverzichtelijke situatie in de Indonesische Archipel was hieraan debet. Grote delen van dat wingewest waren voor westerlingen nog onontdekt, en dat gold vooral voor het westelijk gedeelte ervan, dat gedeelte dat juist een grensgebied vormde tussen de Nederlandse en de Britse [[invloedssfeer]].
 
==Wijze van totstandkoming==
Daarbij kwam dat het verdrag werd gesloten tussen twee ''regeringen''. Wat de ambtenaren die ter plaatse de bepalingen moesten uitvoeren, ervan dachten, was een heel andere zaak. Aan Britse zijde waren die ambtenaren nog gebonden aan de [[British East India Company]], die weliswaar in haar nadagen was en onder overheidsgezag stond. Maar toch waren deze functionarissen overwegend tegen de teruggave gekant, en hun medewerking verliep verre van soepel.
Het [[Verdrag van Londen (1824)|traktaat van 1824]], met [[Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Ierland|Engeland]] gesloten, waarbij [[Nederland]] de veiligheid van [[Handel (economie)|handel]] en [[Koopvaardij|scheepvaart]] op geheel [[Sumatra]], dus ook in [[Atjeh]] waarborgde, en zich tevens verbond de [[Onafhankelijkheid (staatkunde)|onafhankelijkheid]] van dit rijk ten allen tijde te zullen eerbiedigen, plaatste Nederland in een moeilijke en onmogelijke positie. Herhaaldelijk bereikte het Nederlandse [[Gouvernement (bestuur)|gouvernement]] klachten en eisen van vreemde [[Mogendheid|mogendheden]], wiens [[Nationaliteit|onderdanen]] door Atjehnezen waren aangevallen, [[Beroving|beroofd]] of [[Moord|vermoord]], deze te onderzoeken, en schadeloosstellingen en genoegdoeningen te regelen met een onwillig, bedrieglijk en vijandelijk bestuur, zonder daarbij ooit de grootste gematigdheid en voorzichtigheid uit het oog te mogen verliezen, en zonder ooit door andere drang dan die der [[rede]], hoogstens tot [[Bedreiging (strafrecht)|bedreiginge]]n te kunnen overgaan.<ref>1877. J.A. Kruijt. Bladzijde 5.</ref> De geschillen over de uitvoering van de Conventie van 1814 hadden de wenselijkheid van een nadere [[Kolonie (staatkundig)|koloniale]] regeling doen voelen en nu kwam opnieuw het denkbeeld naar voren om door het ruilen van de Nederlandse [[factorij]]en in [[Nederlands Voor-Indië|Voor-Indië]] tegen de Britse bezittingen op [[Sumatra]] en Poeloe Pinang de bezwaren aan de continuïteit van bezit verbonden uit de weg te ruimen. Helaas deed het Londense Traktaat de [[Verdrag van Londen (1814)|conventie van 1814]] in geen enkel opzicht teniet, maar was er slechts een wijziging van, waarmee beoogd werd een einde te maken aan alle sindsdien gerezen [[Ruzie|onenigheden]] tussen Nederland en Engeland. Aldus werd het Sumatra-traktaat (of Londens traktaat) van 17 maart 1824 een compromis tussen twee [[Ruzie|litigerende]] partijen.<ref>Dat het traktaat gevoelig lag in de politiek moge blijken uit het feit dat Jeekel geen toestemming kreeg om de officiële stukken betreffende het traktaat in te zien: 1881. L.J.P.J. Jeekel. Bladzijde 1. ''In mijn studie zover gevorderd, verzocht ik instemming van de minister van Buitenlandse Zaken om de stukken ad hoc te mogen raadplegen. Ik wenste die raadpleging niet om beter ingelicht te worden, want hetgeen betreffende het bedoelde traktaat in druk is verschenen en het onderzoek der handelen van de 2de kamer hadden mij voldoende ingelicht, maar om, naast de eigen inzage van de diplomatieke bescheiden, de kans niet mis te lopen een nieuwe kant aan de kwestie te ontdekken. Die toestemming is mij niet verleend.''</ref>
[[File:Schipbreuk.jpg|thumb|left|450px|Op volle zee]]
 
Ten opzichte van Atjeh werd in het traktaat niets bepaald, maar door de Engelse [[Machtiging (juridisch)|gevolmachtigden]] werd daarbij een nota overlegd waarin onder meer het volgende voorkwam: ''het verdrag met Atjeh zal zo spoedig mogelijk in een eenvoudige schikking voor de gastvrije ontvangst van Britse schepen en onderdanen in de haven van Atjeh veranderd worden.'' De Nederlandse gevolmachtigden beantwoordde deze mededeling met de verklaring: ''dat het Nederlandse gouvernement zijn betrekkingen met Atjeh zo zou regelen, dat deze staat, zonder iets van zijn onafhankelijkheid te verliezen, de [[Zeeman (beroep)|zeevaarder]] en handelaar die veiligheid zou aanbieden, die alleen kon bestaan door de gematigde uitoefening van Europese invloed.''
De uitvoering werd vervolgens nog vertraagd door een onverwachte gebeurtenis: in 1815 keerde [[Napoleon Bonaparte|Napoleon]] van Elba terug. De teruggave was pas op 19 augustus 1816 een feit.
 
==Uitvoering van het verdrag==
==Slavenhandel==
De taak, door deze verbintenis aan Nederland opgelegd, was een uiterst moeilijke: alleen door vriendschappelijke vertogen en vertoning van de [[vlag]] was in het Atjehnese rijk, altijd verscheurd door partijschappen en berucht door [[geweld]] en roofzucht der hoofden, geen orde, geen veiligheid voor de handel te handhaven.<ref>1873. P.J. Veth. Bladzijde 95-96</ref> De [[Verklaring (wetenschap)|explicatieve nota’s]], die het traktaat vergezelden zetten alles wat dat traktaat aan deugdelijks bevatte op losse schroeven en deden het gehele werk verwateren, hetgeen P.H. van der Kemp in zijn werk ''De geschiedenis van het Sumatra Traktaat'' verontwaardigd deed uitroepen: ''Maar zijn onze Nederlandse diplomaten dan kinderen!'' De beloften door hen gedaan zich te zullen onthouden van elke uitbreiding van [[Politicologie|staatkundige]] invloed was ongerijmd; immers in tegenspraak met het grootste doel der [[onderhandeling]]. Dezelfde van weinig nadenken getuigende volgzaamheid was er ook ten aanzien van Atjeh. De Engelsen hadden slechts nauwlettend na te gaan of de handelingen der Nederlanders op Sumatra niet schadelijk konden zijn of worden voor de Britse handel om ze tijdig te kunnen stuiten, althans te [[Wraking|wraken]]. De [[gouverneur-generaal]] van [[Calcutta]] schreef al in augustus na de sluiting van het Traktaat dat genoemd verdrag: ''might even now be fairly considered as a dead letter.'' Beide landen, Nederland en Engeland gaven ieder een eigen uitleg aan de tekst, die vooral de [[Handelsrecht|handelsrechten]] van beide landen behandelde.
Het verdrag nam ook nota van een verklaring van 15 juni 1814 door de Nederlanders dat de schepen voor de slavenhandel niet meer in Britse havens werden toegelaten en dat men ermee instemde dat deze beperking tot een verbod op betrokkenheid bij de slavenhandel door Nederlandse burgers werd uitgebreid.
 
==Gevolgen voor Nederland en zijn kolonieën==
==Verdragen van Londen==
De stoutmoedigheid van de Atjehnese zeerovers, door niets beteugeld, nam intussen hand over hand toe, resulterend in 1829 in de overrompeling en [[Brand (vuur)|verbranding]] van het Nederlandse [[Fort (vesting)|fort]] te Tapanoeli (Noord-Sumatra). Atjeh wist intussen niet beter, omdat er van Nederlandse kant niets gedaan werd, dan dat het met de [[Vereenigde Oostindische Compagnie|Compagnie]] nog steeds op voet van oorlog stond. Met de komst van [[generaal]] [[Andreas Victor Michiels|Michiels]] op Sumatra stond men aan de vooravond van wijziging in de Sumatra-politiek. Nederland achtte het raadzaam om ''met de verdere in bezitneming van de oostelijke kusten van Sumatra zolang mogelijk te temporiseren.'' Intussen was de toestand op de [[Sumatra's Westkust|westkust van Sumatra]] door de Nederlandse indolentie zeer verslechterd hetgeen Michiels (destijds adjudant van gouverneur-generaal [[Johannes van den Bosch|Van den Bosch]]) deed schrijven: ''wij hebben ons bezit aan de westkust van Sumatra te danken aan de hulp die wij in vorige eeuwen verleenden aan de inlandse staten tegen Atjeh, dat zijn veroveringen steeds meer zuidwaarts uitstrekt. Onze gezagsuitoefening in het noordelijke gedeelte van onze bezittingen is de laatste tijd steeds verminderd en aan Atjeh heeft dit aanleiding gegeven om zijn invloed weer uit te breiden en rechten te pretenderen op landen, die ons krachtens contracten toebehoren.'' Hij vond alle eilanden ten westen van Sumatra ontvolkt ten gevolge van de roverijen van de Atjehnezen. Zijn verslag werd besloten met het advies dat welke maatregelen men ook mocht nemen, alles vooraf diende te worden gegaan ''door een commissie en vertoning van macht in de noordelijke zogenaamd vrije havens, zelfs tot in Atjeh.'' Men gaf weer geen gevolg aan dit advies, totdat een ongekende opstand uitbrak in de [[Padangse Bovenlanden|Bovenlanden]], eindigend met de [[Verovering van Bondjol|val van Bondjol]] (1837, onder generaal majoor [[Frans David Cochius|Cochius]]). Gedurende de vijf jaar dat de krijg had geduurd was de moed van de Atjehnese [[Zeeroverij|zeeschuimers]] hand over hand toegenomen.
Er bestaan vele overeenkomsten die worden aangeduid met de naam Verdrag van Londen. Drie daarvan werden gesloten tussen Nederland en Groot-Brittannië betreffende de koloniën:
[[File:Piek van Sebesi in Straat Soenda met daarvoor liggend vulkanische rotsen in oktober 1883.jpg|thumb|right|500px|Schip in de Straat van Soenda]]
 
Bij ministerieel depêche werd 1 september 1841 besloten tot ''intrekking van alle civiele en militaire posten op de oostkust van Sumatra'' en de gelijktijdige last tot ''verdere uitbreiding van de regel van niet bemoeiing met het inlandse bestuur.'' Dit was een daad van stilstand. ''De schaars bevolkte oostkust van Sumatra heeft voor ons geen direct territoriaal belang'', zo schreef de Indische Regering, bij monde van Minister [[Jean Chrétien Baud (1789-1859)|Baud]]. Maar nadat diverse schepen aangerand waren, en de vrees voor buitenlandse inmenging met betrekking tot Atjeh toenam nam de regering eindelijk het besluit (8 oktober 1953) de gouverneur van de westkust van Sumatra, [[Jan van Swieten|Van Swieten]] te laten adviseren hoe te voldoen aan de toezegging uit het traktaat van 1824 de betrekkingen met Atjeh op behoorlijke voet te krijgen. Artikel 5 van het traktaat van 30 maart 1857 (overeenkomst van vrede, vriendschap en handel) tussen het gouvernement van [[Nederlands-Indië]], Van Swieten en de sultan van Atjeh, Ala Oedien Mantsoer Sjah: ''Het Nederlands Indische gouvernement en zijne hoogheid de sultan van Atjeh komen voorts overeen, streng en met al hun middelen te zullen waken, opdat er geen zeerovers of mensenrovers zijn in hun gebied of van andere landen waar zij invloed hebben. Van beide zijden zal dit worden tegengegaan en zal worden bestraft diegene die zodanige daden pleegt. Van beide zijden zal geen schuilplaats of bescherming worden verleend aan iemand die in zulke zaken betrokken is, ook niet aan zijn vaartuig. Van beide kanten zal niet worden vergund dat door de zeerovers buitgemaakte mensen, vaartuigen of goederen binnen hun gebied aangebracht of daar te koop aangeboden worden.''
* het hier besproken Verdrag van Londen (1814)
 
* het [[Verdrag van Londen (1824)]]
==Perikelen ten gevolge van het verdrag, uiteindelijk leidend tot de Atjeh-oorlog==
* het [[Verdrag van Londen (1871)]].
Het tractaat van vrede en vriendschap, in 1857 tussen Nederland en Atjeh gesloten, waarbij van alle eerdere aanspraken en vorderingen werd afgezien, scheen in de voorgaande toestand enige verbeteringen te brengen, maar weldra bleek ook dit onjuist. Het traktaat behelsde in hoofdzaak ''toelating van wederzijdse onderdanen tot handel, scheepvaart en verblijf; tegengang van strand –en zeeroof en mensenroof; afzien van alle vroegere reclames; erkenning van de gouverneur van de westkust van Sumatra als vertegenwoordiger van de Indische Regering'' enz. Weinig veranderde er in de gespannen verhouding tussen het Nederlandse gouvernement en Atjeh. Al in 1860 vond weer zeeroof plaats en de opvolger van Van Swieten als gouverneur van de westkust van Sumatra meldde dat ''indien niet op een krachtiger wijze de eerbiediging van het in 1857 met de sultan van Atjeh gesloten traktaat werd gevorderd, dat traktaat niet de uitkomsten zou of kon hebben, welke men daarmee beoogde.'' De Nederlandse vestiging in [[Siak]], en de daaruit voortvloeiende handelingen, werd door de Atjehnezen als een vijandige daad beschouwd, en hierdoor werd hun haat jegens de Nederlanders hoe langer hoe meer opgewekt. Steunend op het traktaat van 1824, dachten zij daarbij nog steeds op de machtige bescherming van Engeland te kunnen rekenen en namen tegenover de Nederlands Indische regering en haar gezanten een uitdagende en beledigende houding aan. De zaken verslechterden steeds meer. De [[Resident (bestuurder)|resident]] van [[Riau|Riouw]] wees op de toestand aan de kust: schijngezag der vorsten, uitbuiting van de massa, onderlinge twisten en oorlogen, wanbestuur en gemakzucht. Er viel dus een grote taak te vervullen maar minister [[James Loudon|Loudon]] beantwoordde de grote bezorgdheid over genoemde toestand met de opmerking: ''niet zonder bezorgdheid een neiging tot uitbreiding van ons rechtstreekse gezag te zien'' en hij zei dat hij ''elke uitbreiding van ons gezag in de Indische Archipel als een schrede nader tot onze val beschouwde en zulks temeer daar wij nu reeds in dat opzicht ver boven onze krachten gegroeid zijn''. Dat werd gezegd in een tijd, toen de middelen van Nederland gunstig stonden en een jaarlijkse bate van circa 30 miljoen uit het [[Cultuurstelsel]] de [[Belastingdienst|staatskas]] verrijkte. De jaren daarna verliepen met weinig actie en meerdere onvriendelijke ontmoetingen tussen Nederland en Atjeh.
 
Het [[wetsvoorstel]] tot verlenging van de werking der wet van 1865 voor 1 jaar, werd in de zitting van 8 juli 1871 goedgekeurd, zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke instemming. Eindelijk besloot de wet van 17 november 1872 met de afschaffing van het differentiële recht in Nederlands Indië. Hiermee was voldaan aan de wens van Engeland, aan de eis van het zich steeds meer uitbreidende handelsverkeer met de Indische bezittingen gehoorzaamd. Men had met een bekrompen, verouderd en bovendien ondoelmatig stelsel van protectie gebroken. [[Thomas Raffles|Raffles]] schreef ooit in een verklaring: ''In a country like Acheen by military operations we have everything to lose and nothing to gain''. In de aanvang van maart 1873 kreeg het Nederlandse gouvernement zekere bewijzen in handen dat een, tussen de Atjehnezen en een vijandelijke betrokken mogendheid te sluiten overeenkomst, op het punt stond tot stand te komen en verklaarde Nederland eindelijk Atjeh de oorlog.
 
{{Zie ook|Zie [[Atjehoorlog]] voor het artikel over de Atjeh-oorlog}}
 
{{bron|bronvermelding=
{{references}}
*1881. L.J.P.J. Jeekel. Dissertatie. ''Het Sumatra-traktaat''. P. Somerwil, Leiden;
*1912. E.S. de Klerck. ''De Atjeh-Oorlog. Deel 1. Het ontstaan van de oorlog.'' Martinus Nijhoff, Den Haag
*1871. [[Pieter Johannes Veth|P.J. Veth]]. ''Atchin en zijn betrekkingen tot Nederland. Topografisch-historische beschrijving. Naar de nieuwste bronnen samengesteld door W.F. Versteeg.'' Gualth. Kolff. Leiden.}}
 
[[Categorie:Geschiedenis van Indonesië]]
[[Categorie:Geschiedenis van Nederland in de 19e eeuw]]
[[Categorie:Nederlandse koloniale geschiedenis]]
[[Categorie:Atjeh-oorlog]]
 
[[de:Britisch-Niederländischer Vertrag von 1814]]