Johannes Kinker: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Raast (overleg | bijdragen)
Regel 6:
Hij studeerde medicijnen en rechten in [[Utrecht (stad)|Utrecht]] en verhuisde daarna naar [[Den Haag]], waar hij werkte als [[Advocaat (beroep)|advocaat]] en als literair journalist. Van 1817 tot aan de [[Belgische Opstand]] in 1830 was hij aan de pas opgerichte [[Université de Liège|universiteit van Luik]] hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde en welsprekendheid. Hij pleitte sterk voor de eenheid van Noord- en Zuid-Nederland. In de filosofie was hij een navolger van [[Spinoza]] en [[Immanuel Kant|Kant]]. In Nederland was Kinker een van de eersten die de filosofie van Kant probeerde ingang te doen vinden, overigens met gering succes. Hij bestreed de denkbeelden van [[Willem Bilderdijk]] op zowel filologisch als filosofisch gebied.
 
Nadat hij uit België was weggevlucht hoopte Kinker op een aanstelling aan het Amsterdamse [[Athenaeum Illustre (Amsterdam)|Athenaeum Illustre]], maar die is er ondanks beloftes van de overheid nooit gekomen. Hij was lid van vele letterkundige verenigingen en actief in de [[vrijmetselarij]]. Hij onderhield nauwe relaties met de grootmeester van het [[Grootoosten der Nederlanden]] [[Frederik dervan NederlandenOranje-Nassau (1797-1881)|prins Frederik]] en met zijn plaatsvervanger [[Anton Reinhard Falck|Falck]]
 
Het literaire talent van Kinker is vooral terug te vinden in zijn parodieën, onder meer op het werk van [[Rhijnvis Feith (auteur)|Rhijnvis Feith]]. Bekende gedichten van zijn hand zijn ''Alleven of de wereldziel'' (1812) en ''De jonge Kloë''. Filosofische werken: ''God en Vrijheid'' (1800), ''Wilskracht en Deugd'' (1803), en ''Gedachten bij het graf van Kant'' (1805). Zijn ''Gedichten'' verschenen in drie delen in 1818-1821.