Legalisme (Chinese filosofie): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
k stijl
Papageno~nlwiki (overleg | bijdragen)
Versie 25691276 van Guss (overleg) ongedaan gemaakt.
Regel 1:
'''Legalisme''' ([[Pinyin]]: ''Fajia'' 法家,[[Wade-Giles|W-G]]: ''Fa chia'', ''School van wetten'') is de benaming van een richting binnen de klassieke [[Chinese filosofie]]. Men benadrukte dat bestuur moest zijn gebaseerd op gehoorzaamheid aan wetten die openbaar waren afgekondigd, voor iedereen golden en gehandhaafd werden met strenge straffen. Gedurende de [[Qin-dynastie]] was het legalisme de staatsideologie.
 
 
==Ontstaan==
 
Tijdens de [[Periode van de Strijdende Staten]] was China onderverdeeld in een steeds kleiner wordend aantal staten. De heersers daarvan probeerden hun bestuur te verbeteren. Hierdoor kwamen zij onder invloed te staan van ambtenaren die bekwaam werden geacht om hiervoor effectieve institutionele structuren te kunnen opzetten. De eerste legalistische verhandeling wordt toegeschreven aan [[Shang Yang (persoon)|Shang Yang]] en stamt uit ongeveer 350 v.Chr. In dit werk spoort Shang Yang heerser ertoe aan niet terug te deinzen voor radicale institutionele veranderingen als dit nodig is. De meest volwaardige legalistische uiteenzetting stamt uit ongeveer 250 v.Chr. en is geschreven door [[Han Fei]]. Hierin worden ook enkele belangrijke principes van wetgeving uiteengezet zoals openbaarheid en uitvoerbaarheid.
 
 
==Leer==
 
Het legalisme was, in tegenstelling tot andere filosofische, opvattingen niet geïnteresseerd in [[kosmologie]], [[epistemologie]] of [[ethiek]], maar legde de nadruk op politieke en bestuurlijke technieken. Bestuur moest zijn gebaseerd op gehoorzaamheid aan wetten die openbaar waren afgekondigd, voor iedereen golden en gehandhaafd werden met strenge straffen. De stroming richtte zich tegen de [[Confucianisme|Confucianen]] en hun nadruk op riten die juist op een innerlijk besef (van wellevendheid) waren gebaseerd. Het legalisme liet geen ruimte over voor private opvattingen, omdat diversiteit tot verdeeldheid en wanorde zou leiden. De wil van de wetgever mocht ook niet door traditie, privileges of natuur- of goddelijk recht worden beperkt.