Plooi (geologie): verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Pompidombot (overleg | bijdragen)
Pompidombot (overleg | bijdragen)
Regel 10:
Een plooi die in de derde dimensie (de diepte) gezien dezelfde vorm blijft houden wordt een '''[[cilindrische plooi]]''' genoemd. In gesteenten die niet al te veel [[deformatie|gedeformeerd]] zijn zijn plooien bij benadering vaak cilindrisch. In drie dimensies worden de punten met dezelfde kromming op een cilindrisch geplooid vlak met elkaar verbonden tot lijnen, die '''[[plooias]]sen''' genoemd worden. De lijn die de punten met maximale kromming met elkaar verbindt is de ''hinge line''. Plooiassen worden in de geologie meestal beschreven door een [[dip (geologie)|dip]] (de hoek die de plooias maakt met een horizontaal vlak) en een [[diprichting]] (Engels: ''plunge'', de richting waarin de plooias helt ten opzichte van [[azimut]]). Niet-cilindrische plooien hebben geen plooiassen, maar wel een ''hinge line'' die punten van maximale kromming met elkaar verbindt. Bij niet-cilindrische plooien is de ''hinge line'' niet recht maar gekromd (de oriëntatie varieert).
 
Een over grote lengte geplooide laag heeft in aansnede de vorm van een [[sinusSinus en cosinus|sinusfunctie]]functie, ombuigingen naar beneden en naar boven wisselen elkaar af. De ombuigingen naar boven, in de vorm van een letter U, worden '''[[synform]]en''' genoemd; de ombuigingen naar onder, in de vorm van een naar onderen geopende halve cirkel worden '''[[antiform]]en''' genoemd. Wanneer duidelijk is dat de jongere gesteentelagen boven liggen en de oudere onder, spreekt men respectievelijk van een '''[[syncline]]''' en een '''[[anticline]]'''.
 
Wanneer de twee flanken van een plooi verschillende lengtes hebben, spreekt men van een ''asymmetrische plooi''.