Kerkfabriek: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Een kerkfabriek organiseert bij mijn weten helemaal geen eredienst
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 1:
De '''Kerkfabriek''' of '''kerkraad''' is een [[burgerlijk]]openbare bestuursorgaaninstelling in [[België]] dat de materiële middelen beheert, nodig voor de uitoefening van de eredienst in de parochie. De kerkfabrieken zijn onderworpen aan het gezag van de [[kerkelijke overheid]] en aan dat van de [[burgerlijke overheid]].
 
De oprichting van de kerkfabrieken dateert vanuit de periode van de [[Franse Revolutie]] en het bewind van [[Napoleon Bonaparte|Napoleon]]. Tijdens de Franse Revolutie werden alle kerkelijke goederen immers onteigend en ter beschikking van de natie gesteld, onder het beding "op een behoorlijke wijze te voorzien in de kosten van de eredienst, in het onderhoud van de priesters en in de ondersteuning van de armen". Onder de ''[[Convention National]]'' en het ''[[Directoire]]'' werden de kerkelijke goederen echter verkwist, de beoefening van de eredienst afgeschaft en vele geestelijken vervolgd. Door het [[Concordaat]] dat Napoleon Bonaparte op [[15 juli]] [[1801]] afsloot met [[Paus Pius VII]] kwam hierin verandering. Op 29 april 1803 werden de bisschoppen gelast met de aanstelling van de kerkfabrieken en met het opstellen van functioneringsreglementen. De inrichting, werking en bevoegdheid werden bij Keizerlijk decreet van [[30 december]] [[1809]] geregeld. Dit decreet werd gewijzigd en aangevuld door de wet van [[4 maart]] [[1870]].
 
In België is het sinds die tijd zo dat de '[[bedienaar van de eredienst|bedienaars van de erkende erediensten]]' een wedde ontvangen van het [[Ministerie van Justitie]] - departement eredienst en dat de gemeenten moeten instaan voor een woonst voor de pastoor en een vergaderruimte voor de kerkfabriek.
 
De kerkfabriek heeft dus als taak de eredienst mogelijk te maken. Dit betekent dat zij instaat voor het onderhoud van het kerkgebouw, het [[orgel]], de [[liturgische kleding]] en het [[liturgisch vaatwerk]]. Ook zorgt ze voor de aankoop van [[hostie]]s, [[miswijn]], kaarsen en eventueel nieuw linnen of vaatwerk. Verder betaalt zij de [[casueel|casuelen]] van priester en [[organist]].
Regel 15:
In de hervorming wordt ook voorzien in een oprichting van een overkoepelende kerkraad per gemeente. (Uitvoeringsbesluiten nog niet verschenen op 10/05/05.) Deze wordt de gesprekspartner van het gemeentebestuur. Zij krijgen van de verschillende kerkfabrieken een meerjarenbegroting, waarin zij de prioriteiten bepalen. Zo zou moeten worden voorkomen dat hoogdringende projecten op de lange baan worden geschoven.
 
==Etymologie==
De benaming "kerkfabriek" gaat terug op het Latijns fabrica ecclesiae, wat 'bouw van de kerk' betekent. Deze Latijnse benaming was in de Middeleeuwen gebruikelijk voor instellingen die zorgden voor de bouw en bij uitbreiding ook de financiering van het kerkgebouw. In het Nederlands heeft de hedendaagse term ingang gevonden als vertaling van het Franse fabrique de l'église.
Het [[Latijn]]se woord ''fabrica'' (= constructie) werd in de Romeinse tijd reeds gebruikt voor een 'constructie ten behoeve van het algemeen belang'. In combinatie met het woord kerk (''fabrica ecclesiae'') wordt het al vanaf de [[6e eeuw]] gebruikt om het geheel aan te duiden van de gelden of bezittingen bestemd voor het onderhoud en de verfraaiing van het kerkgebouw en later ook voor het uitoefenen van de eredienst.
 
In het Nederlands heeft de hedendaagse term ingang gevonden als vertaling van het Franse fabrique de l'église.
 
-----