Beklemrecht: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 18:
:*Bij de [[Reductie van Groningen]] in 1594 werd het provinciebestuur door de secularisatie van de kloostergoederen (zie [[Kloosterkaart Groningen]]) eigenaar en beheerder van een grote oppervlakte cultuurgrond. Ondanks geschillen tussen Stad en [[De Ommelanden|Ommelanden]] werd in 1597 bepaald dat de geestelijke goederen in een gemeenschappelijk fonds moesten worden gebracht. De inkomsten zouden ten goede komen aan het onderhoud van scholen en de opvoeding van de jeugd. Het bijzondere is dat de provincie nooit gebruik heeft gemaakt van het recht de pacht op te zeggen. Alleen in 1632 werd eenmalig de huur verhoogd (Priester, 1991, 110). Op deze manier droeg de provincie bij tot een situatie van vaste onopzegbare huur.
 
In 1769 begon het voor het beklemrecht belangrijk geworden proces "Abel Derkskinderen". In 1767 kocht raadsheer (en later burgemeester van de stad Groningen) mr. Johan van Hoorn 100 deimt (50 hectare) grond onder Nieuwolde en Oostwolder Hamrik. Deze grond was in gebruik bij de kinderen van het overleden echtpaar Abel Derks en vrouw, in beklemming. Van Hoorn zei de huur op, maar Abel Derkskinderen beweerden dat het recht van beklemming onopzegbaar was. Pas in 1787 het kwam het tussen beide partijen tot een vergelijk: Abel Derkskinderen bleven op de boerderij tegen een onopzegbare, onveranderlijke huur van f 510,-.<ref>''Groninger encyclopedie, K. ter Laan / Dit land van terpen en torens, G. A. Brongers.''</ref>
 
==De economische betekenis==