Normaalschool: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Geen bewerkingssamenvatting
Pompidombot (overleg | bijdragen)
k WikiCleaner 0.98 - Link naar doorverwijspagina aangepast. Help mee!
Regel 6:
In [[Nederland]] is de normaalschool (en ook met ''kweekschool'') een verouderde benaming voor opleidingsinstituut voor onderwijzend personeel aan een [[lagere school]].
Leerlingen ontvingen zgn. ''normaallessen'' aan dit type onderwijs. De termen ''Rijksnormaalschool'' (of ''Rijks normaalschool'') en ''Rijksdagnormaalschool'' (of ''Rijks dagnormaalschool'') komen ook voor.
Vanaf het vroegste van het onderwijs aan kinderen was het gewoon dat aan een lagere school kwekelingen werkten, die daardoor werden opgeleid tot onderwijzer. Pas in de 19-de eeuw is er een ontwikkeling, waarbij het rijk voor de lagere school eisen ging stellen aan bekwaamheid van de onderwijzers. In de [[Schoolwet (Nederland)|Schoolwet van 1806]] tijdens de Franse bezetting werd nog nauwelijks aandacht gegeven aan de opleiding. Wel was er een ordening op het afnemen en afleggen der Examens van Onderwijzers op de Openbare Lagere Scholen. In [[1816]] werden op grond van een [[Koninklijk Besluit]] twee Rijkskweekscholen opgericht in [[Haarlem]] en [[Lier (stad)|Lier]]. Ook de [[Maatschappij tot Nut van 't Algemeen]] ging in deze tijd over tot het oprichten van enkele leer- en kweekscholen. De meeste jongelui die onderwijzer wilden worden, kwamen echter nog steeds als kwekeling op de lagere school, waar zij al doende het vak leerden, voordat zij zich aan de examens tot het verkrijgen van een akte van bekwaamheid onderwierpen. Sedert de twingtiger jaren van deze eeuw is er sprake van normale lessen of normaallessen, een term die ook nog wordt gehanteerd in de Onderwijswet van 1857. In deze wet wordt voor het eerst ook gesproken over opleiding tot onderwijzeres. Deze normaallessen werden als regel gegeven door hoofden van scholen. Dit gebeurde na schooltijd en op zaterdagen. De opleiding tot onderwijzer werd in deze wet voor het eerst officieel als opleiding gehanteerd. Bijzondere opleidingen, van confessionele zijde, kregen tot het in werking treden van de onderwijswet-[[Æneas Mackay (1839-1909)|Mackay]] geen subsidie van de overheid. In de Schoolwet 1878 [http://nl.wikipedia.org/wiki/Schoolwet_(Nederland)#Wet_van_1878] van [[Jan Kappeyne van de Coppello|Kappeyne van de Copello]] werd het onderwijs aanzienlijk beter geregeld, waaronder ook de opleiding tot onderwijzer. Ondanks het ontbreken van subsidie verschenen in deze tijd de eerste bijzondere kweekscholen, o.a. in [[Nijmegen]] en [[Zetten (Gelderland)|Zetten]].<ref>Br. Emilius Gordijn: Van Normaalschool tot Pedagogische Academie 1877-1977, R.K. Pedagogische Academie Mariahoeve; 's-Gravenhage, 1977; uitg. n.b.</ref>. Vanaf [[1877]] worden ook meisjes tot de opleiding toegelaten.
De Lager Onderwijswet van 1920 maakte aan de mogelijkheid van opleidingsklassen een definitief einde. Pas in [[1952]] verscheen de Kweekschoolwet. De nieuwe kweekschool kreeg 3 leerkringen. De eerste leerkring, 2 studiejaren omvattend, beoogde de algemene vorming van de leerlingen. De tweede leerkring, ook 2 leerjaren, had vooral tot doel de bijzondere vorming als toekomstig onderwijzer. De derde leerkring, omvatte het laatste studiejaar en beoogde een verdieping van enkele vakken, alsmede een verbreding van kennis en inzicht van het werk op de lagere school.
 
Regel 18:
*middelbare normaalschool, beter bekend als [[regent (onderwijs)|regentaat]].
 
De meeste normaalscholen werden in België opgericht na de [[schoolwet van 1842 (België)]], toen de vraag naar gediplomeerde onderwijzers toenam. Een tweede golf ontstond na de invoering van de [[leerplicht]] in 1914, in de praktijk dus na de [[Eerste Wereldoorlog]]. Het werd dan een studiekeuze na de [[Lagere school|vierde graad]] van de [[lagere school]], hoewel ook leerlingen die drie jaar [[humaniora]] achter de rug hadden, werden toegelaten. De normaalschool kende een stijgend succes en kreeg ook meer prestige. Ze werd vaak als alternatief gezien van een humaniora. Ze bereidde immers ook goed voor op ambtenaren-examens. In 1929 werd de normaalschool trouwens gelijkgesteld met de hogere cyclus van een humaniora, zodat men na de normaalschool ook kon doorstoten naar het [[hoger onderwijs]]. Na vier jaar [[opleiding|studie]] en [[praktijk]] studeerde men af als kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es) voor de lagere school of als [[regent (onderwijs)|regent(es)]] voor het secundair onderwijs. Tijdens het interbellum, en ook nog na de [[Tweede Wereldoorlog]] (tot aan het tweede [[Vaticanum II|Vaticaans concilie]]) waren de normaalscholen vaak een wereld op zich. De meeste scholen waren ook [[kostschool]] en er heerste een streng regime van orde en tucht. Er was weinig contact met de buitenwereld, tenzij voor de praktijklessen, maar die werden gegeven in "'''oefenscholen'''"; dwz lagere scholen die vlak bij de normaalschool lagen, soms zelfs daarvoor door de normaalschool speciaal opgericht. In katholieke normaalscholen waren veel studenten zelf al in het klooster getreden. De studenten ('''"normalisten"''' genoemd) moesten er worden voorbereid op hun voorbeeldfunctie ten aanzien van de opgroeiende jeugd.
 
In 1967 werden deze opleidingen omgevormd tot een [[studierichting]] in het [[secundair onderwijs]] "[[menswetenschap]]pen" of "humane wetenschappen", waarna nog 2 jaar '''normaalschool''' volgde.